Veelbetekenend is, dat Christus in zijn antwoord aan de Farizeeën waarbij hij zich op het 'begin' beroept, allereerst verwijst naar Genesis 1, 27 om de schepping van de mens aan te geven: '
De Schepper heeft hen in het begin als man en vrouw gemaakt'; en dat hij pas daarna de tekst van Genesis 2, 24 aanhaalt. De woorden die rechtstreeks de eenheid en onverbreekbaarheid van het huwelijk beschrijven, staan in de onmiddellijke contekst van het tweede scheppingsverhaal, dat als typisch kenmerk de afzonderlijke schepping van de vrouw heeft
vgl. Gen. 2, 18-23, terwijl het verhaal van de schepping van de eerste (mannelijke) mens in Genesis 2, 5-7 staat. Dit eerste menselijk wezen noemt de bijbel 'de mens' (
'adam), terwijl hij na de schepping van de eerste vrouw 'man' (
'ish) genoemd wordt in samenhang met 'mannin' (
'ishshah, omdat zij uit de man,
'ish, is genomen). Veelbetekenend is ook dat Christus door naar Genesis 2, 24 te verwijzen niet alleen verband legt tussen het 'begin' en het mysterie van de schepping, maar ons bij wijze van spreken ook naar de grens tussen de oorspronkelijke onschuld en de erfzonde brengt.
De tweede beschrijving van de schepping van de mens is in het boek Genesis juist in deze context vastgelegd. Wij lezen er eerst: 'Daarna vormde Jahwe God uit de rib die Hij bij de mens had weggenomen, een vrouw, en bracht haar naar de mens. Toen sprak de mens: "Eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees. Mannin zal zij heten, want uit een man is zij genomen" (Gen. 2, 22-23).
'Zo komt het dat een man zijn vader en zijn moeder verlaat en zich zo aan zijn vrouw hecht, dat zij één vlees worden' (Gen. 2,24).
'Zij waren beiden naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij voelden geen schaamte voor elkaar' (Gen. 2,25).