
H. Paus Johannes Paulus II - 12 september 1979
Het "begin" is in het onderhavige geval wat op een van de eerste bladzijden van het boek van Genesis staat. Als wij deze werkelijkheid willen analyseren, moeten we ons uiteraard allereerst tot de tekst wenden. De woorden die Christus zegt in zijn gesprek met de Farizeeën en die ons verhaald worden in de Evanglies van Matteüs (Mt. 19) en Marcus (Mc. 10), zijn namelijk een passage die op haar beurt gesitueerd ligt in een welbepaalde context, waarbuiten men haar niet kan begrijpen en niet juist kan interpreteren.
Deze context wordt bepaald door de woorden: 'Hebt gij niet gelezen, dat de Schepper in het begin hen als man en vrouw gemaakt heeft ... ?' (Mt. 19, 4) en verwijst naar wat men het eerste scheppingsverhaal van de mens noemt, dat is opgenomen in de cyclus van de zeven dagen van de schepping van de wereld (Gen. 1, 1-2, 4).
Daarnaast wordt de context waar de andere, aan Genesis 2,24 ontleende woorden van Jezus het dichtst bij komen, gevormd door wat men het tweede scheppingsverhaal van de mens (Gen. 2, 5-25) noemt, dat zich ook uitstrekt tot heel het derde hoofdstuk van Genesis. Qua opvatting en stijl vormt het tweede scheppingsverhaal van de mens een geheel met de beschrijving van de oorspronkelijke onschuld, met het geluk van de mens, en ook met zijn eerste val. Gezien het specifiek karakter van de inhoud van de aan Genesis 2, 24 ontleende woorden van Christus, zou men minstens ook de eerste zin van het vierde hoofdstuk van Genesis tot de context kunnen rekenen. Deze handelt over het zwanger worden en ter wereld brengen van de mens door toedoen van aardse ouders. Dus nemen we die ook op in onze analyse.