Paus Leo XIII - 20 april 1884
In het gebod van de Kerk daarentegen om eerst en vooral aan God, de oppersten Heerser, te gehoorzamen, zou men toch volkomen ten onrechte een grond kunnen vinden voor de beschuldiging, dat de Kerk het burgerlijk gezag ongunstig gezind is, of ook maar in één punt aanspraak zou maken op het recht van de vorsten. Integendeel, zij beveelt, dat men aan het wereldlijk gezag uit welbegrepen plichtsbesef in alles wat redelijk is ten volle moet gehoorzamen. En dat volgens de leer van de Kerk het gezag God zelf tot oorsprong heeft, dat geeft aan het wereldlijk gezag een hogere waardigheid, en is een machtig hulpmiddel, om bij de burgers eerbied en liefde ervoor te winnen. De Kerk bemint ook de vrede, bevordert de eendracht, omhelst allen in moederlijke liefde. Uitsluitend er op bedacht de mensen te helpen, leert zij, dat men rechtvaardigheid met zachtheid, gezag met redelijkheid, wetten met gematigdheid moet verbinden; dat men niemands recht mag krenken; dat men de openbare orde en rust moet bevorderen; dat men de nood van de behoeftigen zooveel mogelijk door particuliere en openbare weldadigheid moet lenigen. "Doch", om de woorden van Augustinus te gebruiken, "dit is de reden waarom men meent, of de mening ingang wil doen vinden, dat de christelijke leer niet met het belang van de staat overeenkomt: men wil de staat niet op de vasten grondslag van de deugden, maar op de straffeloosheid voor de zonde vestigen." H. Augustinus, Brieven, Epistulae. 137, al. 3 ad Volusianum, c. V. n.20
Begreep men dit alles, dan zou men het als een eis van wijze staatkunde en een noodzakelijke voorwaarde voor het algemeen welzijn beschouwen, dat vorsten en volken, in plaats van met de vrijmetselaars samen te spannen tot de ondergang van de Kerk, met de Kerk zouden meewerken om de aanvallen van de vrijmetselaars te breken.