Paus Leo XIII - 20 april 1884
Maar de naturalisten gaan nog verder. Nadat zij eenmaal in zake de belangrijkste vraagstukken onbezonnen een totaal verkeerde weg hebben ingeslagen, vervallen zij weldra blindelings tot het uiterste. Dit tengevolge van de zwakheid van de menselijke natuur, ofwel tengevolge van Gods toelating, die aldus hun hovaardigheid op gerechte wijze straft. Zo komt het, dat zelfs de waarheden, die men met het natuurlijk licht van de rede kan begrijpen, bij hen niet meer zeker zijn en vaststaan, zo als daar zijn: het bestaan van God, de onstoffelijkheid en onsterfelijkheid van de menselijke ziel.
Welnu, de vrijmetselarij komt door op gelijke wijze te dwalen juist op dezelfde klippen terecht. Want over het algemeen nemen de vrijmetselaars wel het bestaan van God aan, maar zij zijn er zelf getuigen voor, dat bij hen niet iedereen daaromtrent een sterk gevestigde, onwankelbare overtuiging heeft. Zij komen er immers zelf voor uit, dat juist de vraag over het Godsbestaan bij hen de voornaamste bron en aanleiding tot onenigheid is; ja het is een feit, dat zelfs nog niet lang geleden onder hen over deze vraag een heftige strijd ontstaan is. In werkelijkheid echter laat de vrijmetselarij aan haar leden een zeer grote vrijheid. Men mag met volle recht naar believen een van de twee verdedigen: dat er een God bestaat of dat er geen God bestaat. De felste godloochenaars worden evengoed als lid aangenomen als anderen, die het bestaan van God wel toegeven, maar een valse opvatting van God hebben, zoals dat bij de pantheïsten het geval is. Dat komt dus hierop neer: men behoudt van God een zeker onzinnig schijnidee, maar in werkelijkheid loochent men Hem. Is nu het geloof aan deze voornaamste fundamentele waarheid verwoest of verzwakt, dan beginnen als gevolg daarvan alle andere waarheden, die men alleen reeds door de stem van de natuur kent, eveneens te wankelen, namelijk de schepping van het heelal door Gods vrijen wil, het bestuur van de wereld door de goddelijke Voorzienigheid, de onsterfelijkheid van de ziel, het bestaan van een ander, een eeuwig leven, dat op dit aardse leven volgen zal.