Paus Leo XIII - 20 april 1884
HUMANUM GENUS Over de vrijmetselarij |
|||
► | Inleiding | ||
► | De strijd tussen goed en kwaad |
Het menselijk geslacht heeft zich, na zijn betreurenswaardige, "door de nijd des duivels" veroorzaakte afval van God, de Schepper en schenker van de hemelse goederen, in twee verschillende, tegenover elkander staande kampen verdeeld. Het eerste voert een onafgebroken strijd voor waarheid en deugd; het tweede voor alles, wat het tegendeel van deugd en waarheid is.
Het ene is het rijk van God op aarde, de ware Kerk van Jezus Christus. Wie van harte en tot hun eeuwig heil trouwe aanhangers van dit Rijk willen zijn, moeten God en Zijn eniggeboren Zoon met heel hun ziel, en met volledige overgave van hun wil dienen. Het andere is het rijk van Satan. Onder zijn heerschappij en macht staan allen, die het heilloze voorbeeld van hun aanvoerder en van onze eerste ouders gevolgd zijn, aan de eeuwige goddelijke wet gehoorzaamheid weigeren, en vele dingen met verachting van God, vele dingen tegen God ondernemen. Dit tweevoudige rijk, dat op twee staten gelijkt, die volgens tegenovergestelde wetten tegenovergestelde doeleinden nastreven, heeft Augustinus met scherpe blik gezien en beschreven, en de oorzaken, die beide tot stand brengen, heeft hij fijn en kort samengevat in de woorden: "Een tweevoudige liefde heeft deze twee staten gesticht; de eigenliefde, gaande tot Godsverachting toe, stichtte de aardse staat; de liefde Gods, gaande tot zelfverachting toe, stichtte de hemelse staat." H. Augustinus, Over de Stad Gods, De Civitate Dei. Boek XIV, c. 17
In alle eeuwen hebben die beide rijken met vele, uiteenlopende soorten van wapenen en met allerlei strijdmethoden elkander bestreden, al was de strijd niet altijd even vurig en onstuimig. In onze dagen echter schijnen de aanhangers van de partij van het kwaad in onderlinge samenzwering tot een geweldige gezamenlijke krachtsinspanning te zijn overgegaan, op aandrijven en met de hulp van het wijdvertakte en stevig georganiseerde genootschap van de zgn. vrijmetselaars. Zij maken immers van hun plannen volstrekt geen geheim meer en hitsen elkander met de grootste brutaliteit tegen de majesteit van God op. Openlijk en bloot beramen zij de ondergang van de heilige Kerk, en wel met de bedoeling, de christelijke volken zo mogelijk totaal te beroven van de weldaden, die onze Verlosser Jezus Christus hun gebracht heeft.
In diepe droefheid over dit kwaad voelen wij ons door de liefde, die ons hart beweegt, gedrongen, voortdurend tot God te roepen: "Zie, Uw vijanden maken gedruis, en die U haten steken het hoofd omhoog. Tegen Uw volk smeden zij een boos plan, en zij beraadslagen tegen Uw heiligen. Zij zeggen: komt laten wij hen verdelgen, dat zij geen volk meer zijn." (Ps. 83, 2-4)