H. Paus Johannes Paulus II - 28 juni 1988
1. De Goede Herder, de Heer Christus Jezus Vgl. Joh. 10, 11.14
, verleende aan de bisschoppen, de opvolgers van de apostelen, en in het bijzonder aan de bisschop van Rome, de opvolger van Petrus, de missie van het maken van discipelen in alle naties en van het prediken van het Evangelie aan elk schepsel. En zo werd de Kerk opgericht, het volk van God, en de taak van haar herders of pastores moest inderdaad die dienst zijn 'die in de Heilige Schrift heel uitdrukkelijk een diaconie of bediening wordt genoemd'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 24
De belangrijkste strekking van deze dienst of diaconie is dat er in het hele lichaam van de Kerk steeds meer verbondenheid of broederschap tot stand komt, en dat deze verbondenheid bloeit en goede resultaten oplevert. Zoals het inzicht van het Tweede Vaticaans Concilie ons heeft geleerd, gaan we, met de zachte aansporing van de Heilige Geest, de betekenis van het mysterie van de Kerk zien in de vele patronen binnen deze gemeenschap: want de Geest zal "de Kerk tot volle waarheid brengen Vgl. Joh. 16, 13
en haar (verenigen) in verbondenheid en in het werk van dienst, hij schenkt haar verschillende hiërarchische en charismatische gaven [...]. Voortdurend vernieuwt hij haar en leidt haar tot de volmaakte vereniging met haar Echtgenoot." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 4 Daarom, zoals hetzelfde Concilie bevestigt, "zijn zij volledig opgenomen in de Kerk die, in het bezit van de Geest van Christus, alle middelen van verlossing/zaligmaking die de Kerk gegeven zijn aanvaarden, samen met haar gehele organisatie, en die, door de banden die gevormd worden door de belijdenis van het geloof, de sacramenten, het kerkelijk bestuur, en de gemeenschap – verbonden zijn in de zichtbare structuur van de Kerk van Christus, die haar regeert door de Paus en de bisschoppen." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 14
Dit begrip van verbondenheid is niet alleen uitgelegd in de documenten van het Tweede Vaticaans Concilie in het algemeen, vooral in de 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964), maar het kreeg ook aandacht van de bisschoppen die de Algemene Vergaderingen van de Bisschoppensynode van 1985 en 1987 bijwoonden. Onderdeel van deze definitie van de Kerk wordt een convergentie van het werkelijke mysterie van de Kerk, de orden of samenstellende elementen van het Messiaanse volk van God, en de hiërarchische structuur van de Kerk zelf. Om het allemaal in één brede uitdrukking te beschrijven, nemen we de woorden van de zojuist genoemde dogmatische constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964) en zeggen dat “de Kerk in Christus als het ware het sacrament of het teken en instrument is van de innerlijke vereniging met God en van de eenheid van heel het mensdom.” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 1 Daarom bloeit deze heilige verbondenheid in de hele Kerk van Christus, zoals onze voorganger Paulus VI het zo goed omschreef, “die leeft en handelt in de diverse Christelijke gemeenschappen, namelijk in de particuliere Kerken verspreid over de hele wereld.” H. Paus Paulus VI, Apostolische Constitutie, Enkele wijzigingen voor het vicariaat van Rome, Vicariae Potestatis in Urbe (6 jan 1977) Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 15
2. Wanneer men denkt aan deze verbondenheid, die als het ware de kracht is die de hele Kerk aan elkaar bindt, dan ontvouwt zich de hiërarchische structuur van de Kerk en treedt in werking. Zij werd door de Heer zelf begiftigd met een tegelijkertijd aartsbisschoppelijke en collegiale aard, toen hij de apostelen aanstelde "in de vorm van een college of permanente vergadering, aan het hoofd waarvan hij Petrus plaatste, uit hun midden gekozen." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 19 Hier kijken we naar dat speciale concept waarbij de herders van de Kerk delen in de drievoudige taak van Christus - om te onderwijzen, te heiligen en te regeren: en net zoals de apostelen handelden met Petrus, zo doen de bisschoppen samen met de bisschop van Rome. Om de woorden van het Tweede Vaticaans Concilie nogmaals te gebruiken: "Zo ontvingen de bisschoppen, met priesters en diakenen als helpers, de leiding van de gemeenschap, in Gods plaats gezag uitoefenend over de kudde waarvan zij de herders zijn, in die zin dat zij onderwijzers van leerstellingen, bedienaren van heilige aanbidding en ambtsdragers in de regering zijn. Bovendien, net zoals het ambt dat de Heer alleen aan Petrus heeft toevertrouwd, als eerste van de apostelen, bestemd om aan zijn opvolgers te worden overgedragen, permanent is, zo zet ook het ambt dat de apostelen hebben ontvangen zich voort, van het hoeden van de Kerk, een taak die bestemd is om zonder onderbreking door de heilige orde van bisschoppen te worden uitgeoefend." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 20 En zo komt het dat "dit college" - het college van bisschoppen dat is samengevoegd met de bisschop van Rome - "voor zover het uit vele leden is samengesteld, de uitdrukking is van de veelsoortigheid en universaliteit van het volk van God; en van de eenheid van de kudde van Christus, voor zover die onder één hoofd is verzameld." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 22
De macht en het gezag van de bisschoppen dragen het kenmerk van diaconie, passend bij het voorbeeld van Jezus Christus zelf die "niet kwam om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen" (Mc. 10, 45). Daarom moet de macht die in de Kerk wordt aangetroffen, worden begrepen als de macht om een dienaar te zijn en op die manier te worden uitgeoefend; voor alles is het het gezag van een herder.
Dit geldt voor elke bisschop in zijn eigen particuliere Kerk; maar des te meer is het van toepassing op de bisschop van Rome, wiens Petrus-ambt in het belang van de universele Kerk werkt. De Roomse Kerk heeft de leiding over het "hele lichaam van de naastenliefde" H. Ignatius van AntiochiĆ«, Brief aan de Romeinen, Epistula ad Romanos. inscriptio: «Patres Apostolici», Tubingae 1901, I, 252 en is dus de dienaar van de liefde. Het is grotendeels uit dit principe dat die grote woorden uit de oudheid zijn voortgekomen - "De dienaar van de dienaren van God" -, waarmee de opvolger van Petrus bekend en gedefinieerd is.
Daarom heeft de paus van Rome zich ook ingespannen om zorgvuldig om te gaan met de zaken van particuliere kerken, die door de bisschoppen naar hem zijn verwezen of op een andere manier onder zijn aandacht zijn gebracht, om zijn broeders in het geloof te bemoedigen Vgl. Lc. 22, 32
, door middel van deze ruimere ervaring en krachtens zijn ambt als plaatsvervanger van Christus en herder van de hele Kerk. Want hij was ervan overtuigd dat de wederzijdse verbondenheid tussen de bisschop van Rome en de bisschoppen over de hele wereld, in eenheid, naastenliefde en vrede, het grootste voordeel opleverde bij het bevorderen en verdedigen van de eenheid van geloof en discipline in de hele Kerk. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 22.23.25
3. In het licht van het voorgaande is het duidelijk dat de diaconie die kenmerkend is voor Petrus en zijn opvolgers noodzakelijkerwijs verband houdt met de diaconie van de andere apostelen en hun opvolgers, wier enige doel is de Kerk in deze wereld op te bouwen.
Van oudsher heeft deze essentiële en onderling afhankelijke relatie van het Petrus-ambt met de taak en het ambt van de andere apostelen iets van een zichtbaar teken geëist, niet alleen door middel van een symbool, maar iets dat in de werkelijkheid bestaat, en dat moet het nog steeds eisen. Onze voorgangers, zich diep bewust van de last van de apostolische arbeid, hebben deze behoefte duidelijk en bedachtzaam uitgedrukt, zoals we bijvoorbeeld zien in de woorden van Innocentius III die in 1198 aan de bisschoppen en prelaten van Frankrijk schreef toen hij een legaat aan hen zond: "Hoewel de Heer ons de volheid van de macht in de kerk heeft gegeven, een macht die ons iets verschuldigd doet zijn aan alle christenen, toch kunnen we de grenzen van de menselijke natuur niet oprekken. Aangezien we niet persoonlijk iedere zorg kunnen afhandelen – de wet van de menselijke conditie staat dit niet toe – zijn we soms genoodzaakt sommige van onze broeders te gebruiken als verlengstukken van ons eigen lichaam, om zorg te dragen voor zaken die we liever persoonlijk zouden afhandelen indien de doelmatigheid van de Kerk het zou toestaan.” Paus Innocentius III, Brief, Aan de bisschoppen en prelaten van Frankrijk (31 juli 1198). «Die Register Innocenz' III», I, Graz-Köin 1964, pp. 515ss
Dit geeft enig inzicht in de aard van die instelling die de opvolger van Petrus heeft gebruikt bij het uitoefenen van zijn missie voor het welzijn van de universele Kerk, en enig begrip van de procedures waarmee de instelling zelf haar taak heeft moeten uitvoeren: we bedoelen de Romeinse Curie, die van oudsher in dienst van het Petrus-ambt heeft gewerkt.
Want de Romeinse Curie is met dit doel in het leven geroepen, opdat de vruchtbare gemeenschap die we noemden zou worden versterkt en steeds overvloediger vooruitgang zou maken, waardoor de taak van herder van de Kerk, die Christus aan Petrus en zijn opvolgers heeft toevertrouwd, effectiever zou worden, een taak die van dag tot dag groeit en zich uitbreidt. Onze voorganger Sixtus V gaf dit, in de Apostolische Constitutie Paus Sixtus V - Constitutie
Immensa Aeterni Dei
Reorganisatie van de Romeinse Curie en oprichting van 15 permanente Congregaties (22 januari 1588), ook toe: "De paus van Rome, die Christus de Heer benoemde als zichtbaar hoofd van zijn lichaam, de Kerk, en aanstelde voor de zorg van alle Kerken, roept en verzamelt voor zichzelf vele medewerkers voor deze immense verantwoordelijkheid (...); zodat hij, de houder van de sleutel van al deze macht, de enorme hoeveelheid zaken en verantwoordelijkheden onder hen – dat wil zeggen de kardinalen - en de andere autoriteiten van de Romeinse Curie, kan verdelen, en door God’s helpende genade kan voorkomen dat hij bezwijkt onder de belasting.” Paus Sixtus V, Constitutie, Reorganisatie van de Romeinse Curie en oprichting van 15 permanente Congregaties, Immensa Aeterni Dei (22 jan 1588). prooemium, § 1
4. In feite hebben, als we een paar lijnen van de geschiedenis mogen schetsen, de pausen van Rome al sinds de oudheid, in de loop van hun dienst die gericht is op het welzijn van de hele Kerk, de hulp ingeroepen van instellingen of individuele mannen gekozen uit die kerk van Rome die onze voorganger Gregorius de Grote de Kerk van de Heilige Apostel Petrus heeft genoemd. Vgl. H. Paus Gregorius de Grote, Herderlijke Regel, Regula pastoralis. XIII, 42, II, p. 405, 12
Aanvankelijk gebruikten ze de diensten van priesters of diakens die tot de Kerk van Rome behoorden om als gezant te fungeren, om op verschillende missies te worden gestuurd of om de bisschoppen van Rome te vertegenwoordigen op oecumenische kerkvergaderingen (Concilies).
Wanneer zaken van bijzonder belang moesten worden behandeld, riepen de bisschoppen van Rome de hulp in van de Romeinse synodes of kerkvergaderingen (Concilies), waarvoor zij bisschoppen die in de kerkprovincie Rome werkten, opriepen. Deze kerkvergaderingen behandelden niet alleen kwesties die betrekking hadden op de leer en het leergezag, maar functioneerden ook als tribunalen, die de zaken beoordeelden van bisschoppen die naar de Paus van Rome waren verwezen.
Vanaf het moment dat de kardinalen een bijzonder belang begonnen te krijgen in de Roomse Kerk, vooral bij de verkiezing van de Paus - een functie die hun vanaf 1059 is voorbehouden - maakten de pausen van Rome steeds meer gebruik van hun diensten, met als resultaat dat de Romeinse synodes en concilies geleidelijk aan hun belang verloren totdat ze helemaal ophielden.
Zo kwam het dat, vooral na de dertiende eeuw, de Paus alle zaken van de kerk uitvoerde samen met de kardinalen die in Consistorie waren bijeengekomen. Zo werden tijdelijke instrumenten, de concilies of synodes van Rome, vervangen door een ander, permanent instrument, altijd beschikbaar voor de Paus.
Het was onze voorganger Sixtus V die op 22 januari 1588, het 1587e jaar na de menswording van onze Heer Jezus Christus, de Romeinse Curie haar formele organisatie gaf door middel van de hierboven geciteerde Apostolische Constitutie Paus Sixtus V - Constitutie
Immensa Aeterni Dei
Reorganisatie van de Romeinse Curie en oprichting van 15 permanente Congregaties (22 januari 1588). Hij richtte vijftien dicasterieën op, zodat het enkele College van Kardinalen zou worden vervangen door verschillende colleges bestaande uit bepaalde kardinalen wier gezag zou worden beperkt tot een duidelijk afgebakend gebied en tot een bepaald onderwerp. Op deze manier konden de Pausen maximaal profiteren van deze collegiale raden. Als gevolg daarvan werden de eigen oorspronkelijke rol en het belang van het Consistorie sterk verminderd.
Naarmate de eeuwen verstreken en historische visies en toestanden in de wereld veranderden, werden er bepaalde veranderingen en verfijningen doorgevoerd, vooral toen de commissies van kardinalen in de negentiende eeuw werden ingesteld om de Paus bijstand te verlenen die verder ging dan die van de andere dicasterieën van de Romeinse curie. Vervolgens vaardigde onze voorganger, de heilige Pius X, op 29 juni 1908 de Apostolische Constitutie H. Paus Pius X - Apostolische Constitutie
Sapienti Consilio
Hervorming van de Curie (29 juni 1908) uit, waarin hij, verwijzend naar het plan om de wetten van de Kerk te verzamelen in een Wetboek van Canoniek Recht, schreef: “Het leek het meest gepast om te beginnen bij de Romeinse Curie, zodat de Curie, gestructureerd op een geschikte manier die iedereen kan begrijpen, gemakkelijker en effectiever haar hulp kan verlenen aan de Paus en de Kerk." H. Paus Pius X, Apostolische Constitutie, Hervorming van de Curie, Sapienti Consilio (29 juni 1908). AAS 1 (1909) 8 Dit zijn de belangrijkste gevolgen van die hervorming: de Heilige Roomse Rota, die in 1870 niet meer functioneerde, werd opnieuw opgericht om gerechtelijke zaken te behandelen, terwijl de congregaties hun rechterlijke bevoegdheid verloren en zuiver administratieve organen werden. Het principe werd ook vastgesteld dat de Congregaties hun eigen rechten zouden genieten, zonder zich naar iemand anders te voegen, zodat elke individuele zaak door zijn eigen dicasterie zou worden behandeld, en niet door meerdere tegelijk.
Deze hervorming door Pius X, later bevestigd en voltooid in het Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917) dat in 1917 door onze voorganger Benedictus XV werd afgekondigd, bleef praktisch ongewijzigd tot 1967, niet lang na het Tweede Vaticaans Concilie, waarin de Kerk dieper inging op het mysterie van haar eigen wezen en een levendiger beeld van haar missie kreeg.
5. Dit groeiend zelfbewustzijn van de Kerk moest op zichzelf, en in overeenstemming met onze tijd, tot een zekere actualisering van de Romeinse Curie leiden. Terwijl de kardinalen erkenden dat de Curie tot dusver uitstekende hulp had verleend aan de Paus van Rome en de herders van de Kerk, drukten ze tegelijkertijd de wens uit dat de dicasterieën van de curie een reorganisatie zouden ondergaan die beter was afgestemd op de behoeften van de tijd en van verschillende streken en riten. Onze voorganger Paulus VI voldeed snel aan de wensen van het Concilie en voerde de reorganisatie van de Curie in met de afkondiging van de Apostolische Constitutie H. Paus Paulus VI - Apostolische Constitutie
Regimini Ecclesiae Universae
Over de Romeinse Curie (15 augustus 1967) op 15 augustus 1967.
Door middel van deze Constitutie legde Paulus VI meer gedetailleerde specificaties vast voor de structuur, bevoegdheden en procedures van de reeds bestaande dicasterieën, en stelde hij nieuwe in om specifieke pastorale initiatieven te ondersteunen, terwijl de andere dicasterieën hun werk van jurisdictie of bestuur zouden voortzetten. De samenstelling van de Curie werd een duidelijker afspiegeling van het veelvormige beeld van de universele Kerk. De Curie coöpteerde onder meer diocesane bisschoppen als leden en zorgde tegelijkertijd voor de interne coördinatie van de dicasterieën door periodieke bijeenkomsten van de kardinalen die ze voorzaten, om ideeën te bundelen en gemeenschappelijke problemen te bespreken. Om de belangrijkste rechten van de gelovigen beter te beschermen, werd de Tweede Afdeling opgericht in het Hoog Gerechtshof van de Apostolische Signatuur.
Zich ervan bewust dat de hervorming van zulke oude instellingen meer zorgvuldige studie nodig had, beval Paulus VI dat het nieuwe systeem vijf jaar na de afkondiging van de Constitutie opnieuw grondig moest worden onderzocht en dat er een opnieuw gekeken moest worden naar de vraag of het werkelijk in overeenstemming was met de eisen van het Tweede Vaticaans Concilie en beantwoordde aan de behoeften van het christelijke volk en de civiele samenleving. Zo nodig moest het in een nog geschiktere vorm worden omgewerkt. Om deze taak uit te voeren, werd een speciale groep prelaten opgericht, voorgezeten door een kardinaal, en deze Commissie werkte hard aan het project, tot aan de dood van die Paus.
6. Toen we volgens het ondoorgrondelijke plan van de Voorzienigheid werden geroepen tot de taak om de herder van de universele Kerk te zijn, hebben we vanaf het allereerste begin van ons pontificaat stappen ondernomen om niet alleen advies in te winnen bij de dicasterieën over deze ernstige zaak, maar ook om de mening te vragen van het hele College van Kardinalen. In twee bijeenkomsten van het algemene Consistorie, bespraken deze kardinalen de kwestie en gaven hun advies over de wegen en middelen die gevolgd moesten worden bij de organisatie van de Romeinse Curie. Het was noodzakelijk om eerst de kardinalen te raadplegen in deze belangrijke zaak, want zij zijn door een hechte en zeer speciale band verbonden met het ambt van de bisschop van Rome en zij " staan de ... de Paus terzijde, hetzij door als college op te treden wanneer zij samengeroepen worden om vragen van groter belang te behandelen, hetzij afzonderlijk door in de verschillende ambten die zij bekleden de Paus bij te staan, vooral in de dagelijkse zorg voor de gehele Kerk. .” Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 349
Een zeer brede consultatie, zoals we hierboven vermeldden, vond opnieuw plaats, zoals alleen maar passend was, tussen de dicasterieën van de Romeinse Curie. Het resultaat van dit algemeen overleg was het 'Ontwerp van een bijzondere wet betreffende de Romeinse Curie', die in bijna twee jaar werd uitgewerkt door een commissie van prelaten onder voorzitterschap van een kardinaal. Dit ontwerp werd onderzocht door de individuele kardinalen, de patriarchen van de Oosterse Kerken, de bisschoppenconferenties via hun voorzitters, de dicasteriën van de Romeinse Curie, en werd besproken tijdens de plenaire vergadering van kardinalen in 1985. Wat betreft de bisschopsconferenties, was het essentieel dat we grondig werden geïnformeerd over hun ware algemene gevoel omtrent de behoeften van de particuliere Kerken en wat zij in dit verband wilden en verwachtten van de Romeinse Curie. Bij het verkrijgen van een duidelijk bewustzijn van dit alles, kwam de krachtige ondersteuning van de buitengewone Bisschoppensynode 1985, die we reeds vermeldden, precies op het juiste moment.
Vervolgens heeft een commissie van kardinalen, die met dit uitdrukkelijke doel was opgericht, rekening houdend met de opmerkingen en suggesties die tijdens dit uitgebreide overleg waren verzameld, en rekening houdend met het weloverwogen oordeel van bepaalde particulieren, een bijzondere wet voor de Romeinse Curie voorbereid in overeenstemming met het nieuwe Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983).
Het is deze bijzondere wet die we willen uitvaardigen door middel van deze Apostolische Constitutie, aan het einde van het vierde eeuwfeest van de bovengenoemde Apostolische Constitutie Paus Sixtus V - Constitutie
Immensa Aeterni Dei
Reorganisatie van de Romeinse Curie en oprichting van 15 permanente Congregaties (22 januari 1588) van Sixtus V, tachtig jaar na de Apostolische Constitutie H. Paus Pius X - Apostolische Constitutie
Sapienti Consilio
Hervorming van de Curie (29 juni 1908) van Sint Pius X , en amper twintig jaar na de inwerkingtreding van de Apostolische Constitutie van Paul VI H. Paus Paulus VI - Apostolische Constitutie
Regimini Ecclesiae Universae
Over de Romeinse Curie (15 augustus 1967), waarmee de onze nauw verbonden is, aangezien beide op de een of andere manier voortkomen uit het Tweede Vaticaans Concilie en beide hun oorsprong vinden in dezelfde inspiratie en intentie.
7. In overeenstemming met het Tweede Vaticaans Concilie geven deze inspiratie en intentie uitdrukking aan de standvastige activiteit van de vernieuwde Curie, zoals in deze woorden van het Concilie: "Bij het uitoefenen van zijn opperste, volledige en onmiddellijke gezag over de universele Kerk, maakt de Paus van Rome gebruik van de verschillende afdelingen van de Romeinse Curie, die in zijn naam en door zijn gezag handelen voor het welzijn van de Kerken en in dienst van de gewijde herders." 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 9
Bijgevolg is het duidelijk dat de functie van de Romeinse Curie, hoewel ze niet behoort tot de door God gewilde essentiële samenstelling van de Kerk, niettemin een waarlijk kerkelijk karakter heeft omdat zij haar bestaan en bevoegdheid ontleent aan de herder van de universele Kerk. Want de Curie bestaat en werkt alleen voor zover zij een relatie heeft met het Petrus-ambt en daarop is gebaseerd. Maar net zoals het ambt van Petrus als de "dienaar van de dienaren van God" wordt uitgeoefend in relatie met zowel de Kerk als geheel als de bisschoppen van de hele Kerk, zo richt ook de Romeinse curie, als de dienaar van de opvolger van Petrus, zich slechts op het helpen van de hele Kerk en haar bisschoppen.
Dit toont duidelijk aan dat het belangrijkste kenmerk van elk dicasterie van de Romeinse Curie dat van dienstbaarheid is, zoals de reeds geciteerde woorden van het decreet 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Christus Dominus
Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk
(28 oktober 1965) verklaren en vooral deze: "De Paus van Rome maakt gebruik van de verschillende afdelingen van de Romeinse curie ." 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 9 Deze woorden tonen duidelijk het instrumentele karakter van de Curie, beschreven als een soort instrument in de handen van de Paus, met als resultaat dat zij begiftigd is met geen enkele kracht en geen macht behalve wat zij ontvangt van dezelfde Opperste Herder. Paulus VI zelf definieerde in 1963, twee jaar voordat hij het decreet 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Christus Dominus
Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk
(28 oktober 1965) afkondigde, de Romeinse Curie "als een instrument van onmiddellijke toewijding en volmaakte gehoorzaamheid", een instrument dat de Paus gebruikt om zijn universele missie te vervullen. Deze notie vinden we overal terug in de Apostolische Constitutie H. Paus Paulus VI - Apostolische Constitutie
Regimini Ecclesiae Universae
Over de Romeinse Curie (15 augustus 1967).
Dit instrumentele en dienstbare kenmerk lijkt inderdaad het meest adequaat de aard en rol van deze waardige en eerbiedwaardige instelling te definiëren. Haar aard en rol bestaan er volledig in dat hoe nauwkeuriger en loyaler de instelling ernaar streeft om zich aan de wil van de Paus te wijden, des te waardevoller en effectiever de hulp is die ze hem geeft.
8. Afgezien van dit karakter van dienaar, benadrukte het Tweede Vaticaans Concilie verder wat we het gedelegeerde karakter van de Romeinse Curie zouden kunnen noemen, omdat, zoals we al zeiden, zij niet uit eigen beweging of op eigen initiatief opereert. Zij ontvangt haar macht van de Paus van Rome en oefent die uit binnen haar eigen essentiële en natuurlijke afhankelijkheid van de Paus. Het ligt in de aard van deze kracht dat ze altijd haar eigen handelen verbindt met de wil van degene van wie de kracht ontspringt. Zij moet een getrouwe en harmonieuze interpretatie van zijn wil vertonen en als het ware een identiteit met die wil manifesteren, voor het welzijn van de kerken en de dienst aan de bisschoppen. Aan dit karakter ontleent de Romeinse Curie haar energie en kracht, en tevens vindt zij daarin de grenzen van haar plichten en haar gedragscode.
De volheid van deze macht ligt in het hoofd, in de persoon van de Plaatsvervanger van Christus zelf, die die macht aan de dicasterieën van de Curie meedeelt op basis van de bekwaamheid en reikwijdte van elk ervan. Aangezien de Petrus-functie van de Paus van Rome, zoals we eerder zeiden, door zijn aard betrekking heeft op het ambt van het college van zijn broeder-bisschoppen en gericht is op het opbouwen en versterken en uitbreiden van de hele Kerk, evenals elke afzonderlijke Kerk, heeft dezelfde diaconie van de Curie, die hij gebruikt bij het uitoefenen van zijn eigen persoonlijk ambt, noodzakelijkerwijs op dezelfde manier betrekking op het persoonlijk ambt van de bisschoppen, hetzij als leden van het college van bisschoppen of als herders van de particuliere Kerken.
Om deze reden is de Romeinse Curie niet alleen geenszins een barrière of scherm dat persoonlijke communicatie en contacten tussen bisschoppen en de Paus van Rome blokkeert, of die beperkt met voorwaarden, maar, integendeel, ze schept zelf de randvoorwaarden voor gemeenschap en het delen van zorgen, en moet dat steeds meer gaan doen.
9. Op grond van haar diaconie die verband houdt met het Petrus-ambt, concludeert men enerzijds dat de Romeinse Curie nauw verbonden is met de bisschoppen van de hele wereld, en anderzijds dat die herders en hun kerken de eerste en belangrijkste begunstigden zijn van het werk van de dicasterieën. Dit wordt zelfs bewezen door de samenstelling van de Curie.
Want de Romeinse Curie is samengesteld uit bijna alle kardinalen die per definitie tot de Roomse Kerk behoren, en zij assisteren de Paus nauwlettend bij het besturen van de universele Kerk. Als er belangrijke zaken moeten worden afgehandeld, worden ze allemaal bijeengeroepen in gewone of speciale Cinsistories. Zo krijgen ze een sterk besef van de noden van al Gods volk en zetten zich in voor het welzijn van de hele Kerk.
Daarbij hebben de meeste hoofden van de afzonderlijke dicasterieën het karakter en de genade van het episcopaat, behorend tot het ene Bisschoppencollege, en zijn ze dus geïnspireerd door dezelfde zorg voor de hele Kerk als alle bisschoppen in hiërarchische gemeenschap met hun hoofd, de bisschop van Rome.
Bovendien, aangezien sommige diocesane bisschoppen als leden op de dicasterieën zijn gecoöpteerd en "beter in staat zijn de Paus te informeren over het denken, de hoop en de behoeften van alle Kerken", werkt de collegiale geest tussen de bisschoppen en hun hoofd door de Romeinse Curie en vindt concrete toepassing, en dit wordt uitgebreid tot het hele Mystieke Lichaam dat 'een gezamenlijk lichaam van Kerken is'.
Deze collegiale geest wordt ook tussen de verschillende dicasterieën onderling gekoesterd. Alle kardinalen die verantwoordelijk zijn voor dicasterieën, of hun vertegenwoordigers, komen, wanneer specifieke vragen moeten worden beantwoord, periodiek bijeen om elkaar te informeren over de belangrijke zaken en wederzijdse hulp te bieden bij het vinden van oplossingen, waardoor eenheid van denken en handelen ontstaat in de Romeinse Curie.
Afgezien van deze bisschoppen, heeft het bedrijf van de dicasterieën een aantal medewerkers in dienst die waardevol en dienstbaar zijn voor het Petrus-ambt door hun werk, dat niet licht of gemakkelijk en vaak weinig bekend is.
De Romeinse Curie schakelt diocesane priesters van over de hele wereld in voor haar dienst, die door hun aandeel in het ambtelijk priesterschap nauw verbonden zijn met de bisschoppen, mannelijke religieuzen, van wie de meesten priesters zijn, en vrouwelijke religieuzen, die allemaal op hun verschillende manieren hun leven leiden volgens de evangelische raadgevingen, het welzijn van de Kerk bevorderen, en speciaal getuigenis afleggen van Christus voor de wereld, en lekenmannen en -vrouwen die krachtens doopsel en vormsel hun eigen apostolische rol vervullen. Door deze coalitie van vele krachten werken alle gelederen binnen de Kerk samen bij de bediening van de paus en helpen ze hem effectiever door het pastorale werk van de Romeinse Curie uit te voeren. Dit soort dienstverlening door alle rangen in de Kerk kent duidelijk zijn gelijke niet in de burgermaatschappij, en hun inspanning wordt geleverd met de intentie om de diaconie van Christus zelf waarlijk te dienen, te volgen en na te volgen.
10. Hieruit blijkt dat het ambt van de Romeinse Curie sterk doordrongen is van een zekere collegialiteit, ook al is de Curie zelf niet te vergelijken met enige vorm van college. Dit is waar, of de Curie nu op zichzelf of in haar betrekkingen met de bisschoppen van de hele Kerk wordt beschouwd, of vanwege haar doeleinden en de overeenkomstige geest van naastenliefde waarin die bediening moet worden verricht. Deze collegialiteit stelt haar in staat om voor het Bisschoppencollege te werken en voorziet haar van geschikte middelen om dat te doen. Sterker nog, zij drukt de zorg uit die de bisschoppen hebben voor de hele Kerk, aangezien bisschoppen dit soort zorg en ijver delen "met Petrus en onder Petrus" ("cum Petro et sub Petro").
Dit komt het meest opvallend naar voren en krijgt een symbolische kracht wanneer, zoals we hierboven al zeiden, de bisschoppen worden geroepen om samen te werken in de afzonderlijke dicasterieën. Bovendien heeft elke bisschop nog steeds het onschendbare recht en de plicht om de opvolger van de heilige Petrus te benaderen, vooral via de bezoeken ad limina Apostolorum.
Deze bezoeken hebben een geheel eigen betekenis, in overeenstemming met de hierboven uiteengezette ecclesiologische en pastorale principes. Inderdaad, ze zijn in de eerste plaats een gelegenheid van het grootste belang, en ze vormen als het ware het centrum van het hoogste dienst die aan de Paus is toegewijd. Want dan praat en communiceert de herder van de universele Kerk met de herders van de particuliere Kerken, die naar hem toe zijn gekomen om Kefas te zien Vgl. Gal. 1, 18
, om met hem de problemen van hun bisdommen te bespreken, van aangezicht tot aangezicht en privé, en zo met hem de zorg voor alle Kerken te delen. Vgl. 2 Kor. 11, 28
Om deze redenen wordt de gemeenschap en eenheid in het diepste leven van de Kerk in de hoogste mate bevorderd door de ad limina bezoeken.
Deze bezoeken bieden de bisschoppen ook een frequente en gemakkelijke manier om contact op te nemen met de geschikte dicasterieën van de Romeinse Curie, om plannen te overdenken en te onderzoeken met betrekking tot doctrine en pastorale actie, apostolische initiatieven en eventuele moeilijkheden die hun missie om te werken aan het eeuwige heil van de hen toegewijde mensen in de weg staan.
11. Aangezien de ijverige activiteit van de Romeinse Curie, verenigd met het Petrusambt en daarop gebaseerd, is gewijd aan het welzijn van zowel de hele Kerk als de particuliere Kerken, wordt de Curie in de eerste plaats opgeroepen om die dienst van de eenheid te vervullen die op een bijzondere manier is toevertrouwd aan de Paus van Rome, voor zover hij door Gods wil is ingesteld als het blijvende en zichtbare fundament van de Kerk. Daarom is eenheid in de Kerk een kostbare schat die moet worden bewaard, verdedigd, beschermd en bevorderd, en die voor altijd verheerlijkt moet worden met de toegewijde medewerking van allen, en vooral door degenen die elk op hun beurt de zichtbare bron en het fundament van eenheid zijn in hun eigen particuliere Kerken. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 23
Daarom is de samenwerking die de Romeinse Curie aan de Opperste Paus verleent, geworteld in deze bediening van eenheid. Deze eenheid is in de eerste plaats de eenheid van het geloof, bestuurd en gevormd door het heilige onderpand waarvan de opvolger van Petrus de belangrijkste bewaker en beschermer is en waardoor hij inderdaad zijn hoogste verantwoordelijkheid ontvangt, die van het versterken van zijn broeders. De eenheid is eveneens de eenheid van de tucht, de algemene tucht van de Kerk, die een systeem van normen en gedragspatronen vormt, de fundamentele structuur van de Kerk gestalte geeft, de heilsmiddelen en het juiste bestuur ervan waarborgt, samen met de geordende structuur van het volk van God.
Het kerkbestuur bewaakt deze eenheid en zorgt er te allen tijde voor. In plaats van schade te lijden door de verschillen in leven en gedrag tussen verschillende personen en culturen, en met de enorme verscheidenheid aan gaven die door de Heilige Geest zijn uitgestort, wordt deze zelfde eenheid in feite elk jaar rijker, zolang er geen isolationistische of middelpuntzoekende aspiraties vorm krijgen en zolang alles maar wordt samengebracht in de hogere structuur van de ene Kerk. Onze voorganger Johannes Paulus I bracht dit principe op bewonderenswaardige wijze in herinnering toen hij de kardinalen toesprak over de organen van de Romeinse Curie: "(Ze) verschaffen de plaatsvervanger van Christus de concrete middelen om de apostolische dienst te verlenen die hij de hele Kerk verschuldigd is. Bijgevolg garanderen ze een organische articulatie van legitieme autonomie." Paus Johannes Paulus I, Toespraak, Tot het College van Kardinalen (30 aug 1978), 2
Zodoende heeft het hoogste ambt van eenheid in de universele Kerk veel respect voor wettige gebruiken, voor de zeden van volkeren en voor dat gezag dat door goddelijk recht toebehoort aan de herders van de particuliere Kerken. Het is echter duidelijk dat, wanneer ernstige redenen dit vereisen, de paus van Rome niet anders kan dan tussenbeide komen om de eenheid in geloof, naastenliefde of discipline te beschermen.
12. Aangezien de missie van de Romeinse Curie kerkelijk is, eist ze dus de medewerking op van de hele Kerk waarop ze gericht is. Want niemand in de Kerk is van anderen afgesneden en ieder vormt dan ook één en hetzelfde lichaam met alle anderen.
Dit soort samenwerking komt tot stand door die gemeenschap waar we in het begin over spraken, namelijk van leven, naastenliefde en waarheid, waarvoor het messiaanse volk is ingesteld door Christus onze Heer, door Christus opgenomen als een instrument van verlossing, en uitgezonden naar de hele wereld als het licht van de wereld en het zout van de aarde. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9 Daarom moeten, net zoals het de plicht is van de Romeinse Curie om met alle Kerken te communiceren, de herders van de particuliere Kerken, die deze Kerken besturen "als predikanten en legaten van Christus", 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 27 stappen ondernemen om met de Romeinse Curie te communiceren. opdat zij en de opvolger van Petrus, door aldus in alle vertrouwen met elkaar om te gaan, zeer sterk met elkaar verbonden mogen worden.
Deze wederzijdse communicatie tussen het centrum van de Kerk en de periferie vergroot niet de reikwijdte van iemands gezag, maar bevordert de gemeenschap in de hoogste graad, op de manier van een levend lichaam dat wordt gevormd en geactiveerd juist door de wisselwerking tussen al zijn leden. Dit werd goed uitgedrukt door onze voorganger Paulus VI: "Het is bovendien duidelijk dat naast de beweging naar het centrum en het hart van de Kerk, er een andere overeenkomstige beweging moet zijn, die zich van het centrum naar de periferie verspreidt en om zo te zeggen alle plaatselijke Kerken, alle herders en gelovigen de aanwezigheid en het getuigenis van die schat van waarheid en genade brengt waarvan Christus Ons de deelgenoot, bewaarder en toediener heeft gemaakt." H. Paus Paulus VI, Apostolische Brief, Over het ambt van pauselijk gezant, Sollicitudo Omnium Ecclesiarum (24 juni 1969)
Dit alles betekent dat de bediening van het heil aan dit ene volk van God effectiever is naarmate die, zo herhalen we, vóór alles wederzijdse hulp vereist tussen de herders van de particuliere Kerken en de herder van de hele Kerk, opdat allen hun inspanningen kunnen bundelen en ernaar zullen streven om die hoogste wet te vervullen die de redding van zielen is.
De geschiedenis leert dat toen de pausen van Rome de Romeinse Curie instelden en deze aanpasten aan de nieuwe omstandigheden in de Kerk en in de wereld, ze niets anders voor ogen hadden dan des te beter te werken aan dit heil van de zielen. Met volledige rechtvaardiging zag Paulus VI de Romeinse Curie voor zich als "een permanente cenakels of bovenzalen" van Jeruzalem die volledig aan de Kerk was gewijd. Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Aan het einde van de retraite in het Vaticaan (17 mrt 1973) Wijzelf hebben aan allen die er werken verkondigd dat de enige mogelijke gedragscode is om de norm voor de Kerk te stellen en geestdriftig dienst aan de Kerk te leveren. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot kardinalen en medewerkers van de Romeinse Curie (28 juni 1986) In deze nieuwe wetgeving over de Romeinse Curie is het immers onze wil geweest om erop aan te dringen dat de dicasterieën alle vragen zouden moeten benaderen "via een pastorale weg en met een pastoraal gevoel voor oordeel, gericht op gerechtigheid en het welzijn van de Kerk en vooral op de redding van zielen." Artikel 15
13. Nu we op het punt staan deze apostolische constitutie af te kondigen, waarin het nieuwe gezicht van de Romeinse Curie wordt vastgelegd, willen we de ideeën en bedoelingen samenbrengen die ons hebben geleid.
Allereerst wilden we dat het beeld en de kenmerken van deze Curie beantwoordden aan de eisen van onze tijd, rekening houdend met de veranderingen die door ons of onze voorganger Paulus VI zijn aangebracht na de publicatie van de Apostolische Constitutie H. Paus Paulus VI - Apostolische Constitutie
Regimini Ecclesiae Universae
Over de Romeinse Curie (15 augustus 1967).
Vervolgens was het onze plicht om die vernieuwing van de kerkwetten te vervullen en te voltooien, die werd ingevoerd door de publicatie van het nieuwe wetboek van kerkelijk recht of die in werking zal worden gesteld door de herziening van de oosterse canonieke wetgeving.
Toen bedachten we dat de traditionele dicasterieën en organen van de Romeinse Curie geschikter moesten worden gemaakt voor de doeleinden waarvoor ze waren bedoeld, namelijk hun aandeel in bestuur, jurisdictie en beheer. Om deze reden zijn hun bevoegdheden beter onder hen verdeeld en duidelijker afgebakend.
Vervolgens hebben we, met het oog op wat de ervaring de afgelopen jaren heeft geleerd en op de nooit eindigende eisen van de kerkelijke samenleving, de juridische vorm en bestaansreden van die organen die terecht "postconciliair" worden genoemd, opnieuw onderzocht, waardoor zo nodig hun vorm en structuur veranderden. We hebben dit gedaan om het werk van die instellingen steeds nuttiger en heilzamer te maken, met name door het ondersteunen van speciale pastorale activiteiten en onderzoek in de Kerk die, in een steeds sneller tempo, pastores met bezorgdheid vervullen en die met dezelfde urgentie vragen om tijdige en goed doordachte antwoorden.
Ten slotte zijn er nieuwe en stabielere maatregelen bedacht om de onderlinge samenwerking tussen dicasterieën te bevorderen, zodat hun werkwijze intrinsiek het stempel van eenheid mag dragen.
Kortom, onze hele vastberaden aanpak was om ervoor te zorgen dat de structuur en de werkmethoden van de Romeinse Curie steeds meer overeenkomen met de ecclesiologie die door het Tweede Vaticaans Concilie is uiteengezet, steeds duidelijker geschikt zijn om de pastorale doeleinden van haar eigen grondwet te verwezenlijken, en meer en meer geschikt om te voldoen aan de behoeften van de Kerk en het maatschappelijk middenveld.
Het is immers onze overtuiging dat nu, aan het begin van het derde millennium na de geboorte van Christus, de ijver van de Romeinse Curie in niet geringe mate bijdraagt tot de trouw van de Kerk aan het mysterie van haar oorsprong, Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de Heilige Geest in het leven van de Kerk en de wereld, Dominum et vivificantem (18 mei 1986), 66 aangezien de Heilige Geest haar altijd jong houdt door de kracht van het Evangelie. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 4
14. Na over al deze zaken nagedacht te hebben met de hulp van deskundige adviseurs, gesteund door de wijze raad en de collegiale geest van de kardinalen en bisschoppen, en na ijverig de aard en de missie van de Romeinse Curie te hebben bestudeerd, hebben we bevolen dat deze Apostolische Constitutie wordt opgesteld, geleid door de hoop dat deze eerbiedwaardige instelling, die zo noodzakelijk is voor het bestuur van de Kerk, kan reageren op die nieuwe pastorale impuls waardoor alle gelovigen, leken, priesters en vooral bisschoppen worden aangezet, vooral nu na het Tweede Vaticaans Concilie, om steeds beter te luisteren en te volgen wat de Geest tegen de Kerken zegt. Vgl. Openb. 2, 7
Net zoals alle herders van de Kerk, en onder hen in het bijzonder de bisschop van Rome, zich er terdege van bewust zijn dat zij "dienaren van Christus zijn, rentmeesters aan wie de mysteries van God zijn toevertrouwd" (1 Kor. 4, 1) en er vooral naar streven om volkomen loyale helpers te zijn die de Eeuwige Vader gemakkelijk kan gebruiken om het heilswerk in de wereld uit te voeren, zo heeft ook de Romeinse Curie dit sterke verlangen om op elk gebied van haar belangrijke werk vervuld te worden met dezelfde geest en dezelfde inspiratie; de Geest, zeggen we, van de Zoon des Mensen, van Christus, de eniggeborene van de Vader, die "is gekomen om te redden wat verloren was" (Mt. 18, 11) en wiens enige en allesomvattende wens is dat alle mensen "leven hebben en het ten volle hebben" (Joh. 10, 10).
Daarom stellen we met de hulp van Gods genade en van de Allerheiligste Maagd Maria, de Moeder van de Kerk, de volgende normen voor de Romeinse Curie vast en schrijven deze voor.