18 november 1965
DEI VERBUM Over de Goddelijke openbaring |
|||
► | Het Nieuwe Testament | ||
► | Het historische karakter van de Evangelies |
Onze moeder, de heilige Kerk, heeft beslist en standvastig gehouden en houdt nog altijd, dat de vier genoemde Evangelies, wier historiciteit zij zonder aarzelen bevestigt, getrouw weergeven, wat Jezus, de Zoon Gods, tijdens zijn leven onder de mensen werkelijk gedaan en geleerd heeft voor hun eeuwig heil, tot aan de dag, waarop Hij ten hemel werd opgenomen. Vgl. Hand. 1, 1-2 De apostelen hebben na de hemelvaart van de Heer datgene, wat Hij gezegd en gedaan had, aan hun toehoorders doorgegeven met het vollediger inzicht, dat zij zelf hadden Vgl. Joh. 2, 22 Vgl. Joh. 12, 16 Vgl. Joh. 14, 26 Vgl. Joh. 16, 12-13 Vgl. Joh. 7, 39 , onderricht als zij waren door de glorievolle gebeurtenissen van Christus en onderwezen door het licht van de Geest der waarheid. Vgl. Joh. 14, 26 Vgl. Joh. 16, 13 De gewijde schrijvers hebben bij het schrijven van de vier Evangelies een keuze gedaan uit het vele, dat mondeling of ook reeds schriftelijk was overgeleverd, sommige dingen tot een synthese samengevoegd of met het oog op de situatie van de Kerken uitgelegd, en tenslotte de vorm van prediking behouden, altijd zó, dat zij ons de zuivere waarheid over Jezus meedeelden. Vgl. Pauselijke Bijbelcommissie, Instructie over de historische waarheid van de Evangeliën, Sancta Mater Ecclesia - De historica evangeliorum veritate (21 apr 1964). AAS 56 (1964) 715 Want zij hebben, ofwel uit hun eigen geheugen en herinnering ofwel volgens het getuigenis van hen, "die van het begin af ooggetuigen waren en in dienst van het Woord zijn getreden", geschreven met de bedoeling ons te doen zien, "hoe betrouwbaar" de leer is, waarin wij zijn onderwezen. Vgl. Lc. 1, 2-4