
H. Paus Paulus VI - 25 mei 1968
Deze gelukkige samenloop van omstandigheden biedt ons de gelegenheid om samen met u een onderwerp aan te snijden dat het hoofdthema van uw besprekingen vormt: de wetenschap van het canoniek recht.
Niemand, zeer geliefde zonen en geachte heren, is beter dan u in staat om een uitgewogen oordeel te geven over de taak en de functie van het recht in menselijke gemeenschap en maatschappij. Volgens het teleologisch heilsplan van de goddelijke Schepper staan alle rechtsverhoudingen in een onverbrekelijke samenhang met de waarde en de waardigheid van de menselijke persoon. Want het recht is niets anders dan een veilige steun om het algemeen welzijn met gezag en op wettige wijze te kunnen behartigen en bevorderen; en het verdedigt en beschermt de onschendbare autonomie van het individu, in de sfeer waarvan elke mens daadwerkelijk bekwaam wordt om zijn menselijke persoon op verantwoordelijke wijze te vervolmaken, tegen eventuele inmenging van buitenaf.
Om deze reden herinneren wij thans met een bijzonder genoegen aan de twintigste verjaardag van die plechtige verklaring waarin een rijper en vaster omlijnd bewustzijn van de functies van het recht tot uitdrukking is gebracht: wij bedoelen de Verenigde Naties
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 december 1948), aangenomen in de algemene vergadering van de Verenigde Naties te Parijs op 10 december 1948.
Bij een nauwlettende beschouwing van de mens als christen en als lid van het volk van God in het leven van de Kerk wordt het volledig duidelijk, dat de functie van het recht allerminst vreemd is aan het heilsmysterie noch, om zo te zeggen, op de drempel ervan blijft staan. Wat immers op de menselijke persoon in het algemeen betrekking heeft, raakt de verwerkelijking van het goddelijk heilsplan rechtstreeks. Met hem en omwille van hem omvat de heilseconomie daarom ook het erfgoed van de rechtswetenschappen: deze zijn immers door een onlosmakelijke band met de gerechtigheid en met de menselijke persoon verbonden.
Omdat het recht dus wezenlijk deel uitmaakt van de grondstructuur van de menselijke gemeenschap, zijn ook de verdediging en bescherming van de waardigheid van de christen hierop gegrondvest, voor zover deze gelijkvormig is met Christus en zoon is van de Allerhoogste. Ditzelfde recht verschaft ongetwijfeld aan de 'kerkelijke' gemeenschap en doet haar, als wij het zo mogen zeggen, aan de hand het grondweefsel van betrekkingen en verhoudingen waarop de kracht van het ontluikend christelijk leven zich ent met heel haar gamma van mogelijkheden, tot en met 'de gehele omvang van de volheid van de Christus' (Ef. 4,13). Van hieruit ontkiemt en bloeit bovendien de naastenliefde in de Kerk, die liefde die als het gist uit het evangelie alles doordringt, alles voedt en heiligt, alles in Christus samenbrengt en één maakt. Op dit weefsel van rechtsstructuren hecht zich tenslotte de krachtige werkzaamheid van het pastoraal dienstwerk: hoewel dit zich niet met de rechtsverhoudingen vereenzelvigt en er niet toe kan worden herleid, wordt het niettemin in feite met oplettende zorg verricht en anderzijds in gehoorzame trouw volbracht naarmate het in de rechtsorde een betrouwbare steun vindt.
De canonieke wetten, die 'positief' worden genoemd, zijn beslist niet te traag of te star om deze taak daadwerkelijk te kunnen vervullen; maar terwijl hun wezenlijke functie onveranderlijk blijft voortbestaan, worden hun accentuering en hun concrete uitdrukkingsvorm naargelang van de menselijke situatie op bepaalde ogenblikken volgens de regels van de rechtswetenschap vernieuwd en aangevuld. Het vrijwel ontelbaar aantal teksten en documenten dat de 'bronnen van het canoniek recht' uitmaakt en waarop de canonist bij voorkeur zijn aandacht en wetenschappelijk onderzoek richt, vormt dan ook niet - zoals een oppervlakkig of bevooroordeeld onderzoeker zou kunnen menen - een vormeloze massa regels in opeengestapelde lagen; maar, in het juiste licht bezien, legt het een welsprekend getuigenis af van de onophoudelijke zorg waarmee de Kerk haar wetgeving in de verschillende tijdperken en situaties aanpast om het volk van God op zijn onafgebroken tocht steeds bij te staan. De canonieke wet hindert immers niet, maar stimuleert; zij vernietigt niet, maar ondersteunt; zij dwingt niet, maar stuwt en beschermt de voortdurende groei van het authentiek christelijk leven, onder de nooit aflatende bijstand van de genade van de Heilige Geest. Het gaat er bij de huidige vernieuwing van de canonieke wetgeving a priori dan ook allerminst om een overeenstemming te zoeken met een abstracte constructie die slechts op de eisen van de innerlijke dialectiek van het wetgevend systeem antwoord geeft; evenmin dient deze vernieuwing zo radicaal te zijn, dat er in plaats van de thans bestaande openbare wetten slechts een aantal volslagen nieuwe richtlijnen komen. Maar een dergelijke vernieuwing zal uitgaan van de bestaande wetgeving: wat overbodig en verouderd is, dient te worden geschrapt; leemten, op grond van nieuwe eisen ontstaan, dienen te worden aangevuld; het geheel van normen dient een nieuwe structuur te krijgen die een grotere algemene samenhang vertoont; tenslotte dient het echt en authentiek karakter van de kerkelijke wet zowel als van haar functie duidelijker zichtbaar te worden en beter tot uitdrukking te komen.
De door ons opgerichte commissie volgt deze weg nauwgezet. En de reeds bereikte resultaten moeten niet worden onderschat. In de werkvergaderingen zijn reeds vele - bijna zeshonderd - schetsen of 'schema's' van canones vervaardigd die aan de kardinalen ter onderzoek zullen worden overhandigd en vervolgens aan de bisschoppen zullen worden toegezonden. Binnen zeer korte tijd zal de kardinalencommissie bijeenkomen wier taak het zal zijn een beslissing te nemen over de ordelijke en harmonische indeling van het nieuwe wetboek. Maar wat een werk valt er nog te verrichten! Daarom vragen wij u, geleerde en geliefde zonen, om uw kostbare bijdrage tot dit moeilijke en belangrijke werk niet te staken. Uw werk en uw studies, de vruchten van uw wetenschappelijk onderzoek, zullen een waardevolle hulp leveren aan de Kerk, die in deze tijd met de vernieuwing van haar wetten niets. anders beoogt dan door deze wetten de oprechte impuls tot vernieuwing van het christelijk leven, die door het Tweede Vaticaans Concilie is gewenst en bevorderd, te bekrachtigen en te beschermen.
Wij dienen hier echter nog aan toe te voegen, dat de vernieuwing van de canonieke wetgeving slechts kostbare vruchten zal dragen, wanneer en naarmate de wetten van de Kerk daadwerkelijk ingang vinden in de levende gemeenschap van het volk van God. Want als dit niet zou gebeuren, als de kerkelijke wetten zeer nauwkeurig zouden worden omschreven en op zeer juiste wijze zouden worden geordend, maar vreemd zouden blijven aan de levensgewoonten van de mensen, in twijfel zouden worden getrokken of zouden worden verworpen, dan zouden ze helaas zinloos, steriel en zonder uitwerking blijven; en als de drang naar vernieuwing niet door de toepassing van de wetten zou worden ondersteund, zou hij verzwakken of misschien wegkwijnen en ongetwijfeld minder oprecht en zeker zijn. Wat dat betreft, is er wel enige reden tot twijfel en bezorgdheid. Zoals bekend, bestaat er in ons tijdvak een wijd verbreide mentaliteit van wantrouwend en afwijzend scepticisme, van onverschilligheid en ook van weerzin ten opzichte van de canonieke wetgeving èn van alles wat haar vertegenwoordigt of op een of andere wijze met haar gezag is bekleed. Deze mentaliteit manifesteert zich op allerlei wijzen; wij noemen de ook op sociaal vlak overdreven aandacht voor en vaak uitsluitende erkenning van het charismatisch karakter van de Kerk of van hen die menen zich haar te kunnen toe-eigenen; wij noemen ook de overmatige nadruk op de mogelijkheid van de menselijke persoon om zichzelf tot rechter te zijn: vandaar de tendens om elke door een ander gestelde grens en elke, zelfs een wettige, gezagsband te ontkennen.
Om deze verminkingen te herstellen, de vooroordelen uit te bannen en de vergissingen ongedaan te maken, is het volstrekt noodzakelijk om het werkelijke gelaat van het canoniek recht en van de kerkelijke wetten te tonen en het duidelijk zichtbaar te maken. Vandaar de dringende en onmiddellijke noodzaak om meer aandacht te wijden aan de studie van het canoniek recht. Voor heel de Kerk ligt hier een concrete en onontkoombare taak, die in elk stadium van christelijk onderwijs en vorming en op elk niveau van de 'kerkelijke' maatschappij dient te worden aangegrepen; maar zij komt met name toe aan hen die de sleutelposities innemen in het systeem dat de Kerk tot dit specifieke doel ter beschikking staat: namelijk de kerkelijke universiteiten en faculteiten en de academische instituten voor canoniek recht. Men moet ervoor zorgen, dat deze worden bezocht door een nieuwe lichting jongeren, vooral priesters maar ook leken, in een dagelijks toenemend aantal en afkomstig uit alle delen van de wereld; en dat de technische en didactische hulpmiddelen talrijker en steeds beter worden, zodat de professoren hun taak doeltreffender kunnen vervullen. Meerdere van de hier aanwezigen leggen zich thans toe op de hogere rechtenstudies in theologische faculteiten en in universiteiten; zoals wij zojuist hebben gezegd, is dat werk reeds bijzonder waardevol vanwege de wetenschappelijke onderzoekingen die zeer veel kunnen bijdragen tot de vernieuwing van het kerkelijk wetboek - maar het wordt nog nuttiger en kostbaarder, wanneer u het onderricht en de verspreiding van de rechtswetenschap daaraan toevoegt. De dienst die u daarmee aan de Kerk bewijst is uiterst belangrijk en waardevol en zal rijke vruchten opleveren. Om dit te bevorderen, vinden wij geen betere woorden van lof en bemoediging dan die van de voortreffelijke en beminnelijke rechtsgeleerde Ivo van Chartres: De kerkelijke leraar die de kerkelijke normen zo uitlegt of toepast, dat al wat hij leert of uiteenzet tot het rijk van de liefde leidt, zondigt noch dwaalt; wakend over het heil van de naaste, dient hij ernaar te streven het uiteindelijke doel van de heilige instellingen te bereiken. H. Ivo van Chartres, Decretum. Prol.; PL 161, 47-48 Door het bezoeken van uw scholen, door het lezen van uw geschriften, door uw aangepaste en doeltreffende didactische methoden zullen de jongeren een zuiver gevoel voor het kerkelijk recht verwerven; onder uw leiding en onderricht zullen priesters en leken zo worden opgevoed, dat zij, door hun kennis van de rechtswetenschap en door hun overwegingen en plannen op een diepgaande studie te gronden, in staat zijn om de wetten van de Kerk steeds wijder ter kennis te brengen van het volk van God en om te zorgen, dat de werkelijke functie ervan wordt begrepen en dat deze wetten steeds meer worden geëerbiedigd en. gelovig en blij aanvaard. Bijzondere aandacht dient u echter te wijden aan hen die ofwel zullen worden geroepen om samen met u de zending van de rechtsgeleerde voort te zetten en te ontwikkelen, ofwel in de Kerk eenmaal een verantwoordelijke of leidinggevende functie op zich zullen kunnen nemen.
Onze oprechte hulde, onze vaderlijke bemoediging en onze vurige wensen willen wij bekrachtigen door de apostolische zegen die wij u allen, hier tegenwoordig, van ganser harte verlenen als voorteken van de hemelse genaden.