Met het oog op deze samenwerking lijkt het ons wenselijk, de volgende richtlijnen te geven:
De volken, die in ontwikkeling zijn, moeten zich er vooral op toeleggen om uitdrukkelijk en vastberaden als doel van hun vooruitgang te nemen: de volledige menselijke ontplooiing van hun burgers. Laten zij er aan denken, dat de bron en de dynamiek van de vooruitgang vóór alles is gelegen in de arbeid en de vindingrijkheid van de volken zelf. Want deze vooruitgang moet niet alleen steunen op hulp van buiten, maar eerst en vooral op het volledig benutten van eigen hulpbronnen en het hoog houden van de eigen cultuur en tradities. Op dit punt moeten degenen, die een grotere invloed uitoefenen op anderen, het voorbeeld geven.
De rijkere volken hebben de zeer ernstige plicht, de volken in ontwikkeling te helpen bij het vervullen van de genoemde taken. Daarom moeten zij zich zelf in geestelijk en materieel opzicht aanpassen, gelijk dit vereist wordt voor deze universele samenwerking.
Zo moeten zij in het zaken doen met zwakkere en armere volken gewetensvol rekening houden met het welzijn van deze laatsten, want de winst, die deze volken maken uit de verkoop van hun producten, hebben zij nodig voor hun eigen levensonderhoud.
Het is de taak van de internationale gemeenschap, de ontwikkeling te coördineren en te stimuleren, maar zó, dat de hiervoor beschikbare middelen zo doeltreffend en zo billijk mogelijk worden verdeeld. Het is eveneens de taak van deze gemeenschap om, met in achtneming van het subsidiariteitsbeginsel, de economische betrekkingen over de gehele wereld te regelen volgens de eisen van de rechtvaardigheid.
Er moeten instellingen komen om de internationale handel te begunstigen en te regelen, vooral met de minder ontwikkelde volken, en om de nadelen op te heffen, die een gevolg zijn van de te grote ongelijkheid in macht tussen de volken. Een dergelijke organisatie, verbonden met technische, culturele en financiële hulp, moet aan de volken in ontwikkeling de zo noodzakelijke middelen verschaffen om de groei van hun economie harmonisch te kunnen verwezenlijken.
In vele gevallen is een hervorming van de economische en sociale structuren urgent. Maar men moet oppassen voor te vroegtijdige technische oplossingen, heel bijzonder voor oplossingen, die de mens wel stoffelijke voordelen bieden, maar afbreuk doen aan zijn geestelijk karakter en zijn geestelijke vooruitgang. Want “niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt” (Mt. 4, 4) Ieder deel van de mensenfamilie draagt in zichzelf en in zijn beste tradities een of ander element van de geestelijke schat, die God aan de mensheid heeft toevertrouwd, al zijn er ook velen, die niet weten, war dit vandaan komt.