7 december 1965
1. In de jaren, die wij nu beleven en waarin de mensheid nog steeds zwaar gebukt gaat onder het leed en de angst van oorlogen, die aan de gang zijn of de volken bedreigen, heeft de gehele mensenfamilie een hoogst kritiek moment bereikt in haar rijpingsproces. Nu zij geleidelijk één is geworden en zich thans overal beter bewust is van haar eenheid, staat zij voor een werk, dat zij alleen maar kan volbrengen, dat allen met een vernieuwde geest zich bekeren tot de ware vrede; dit werk is: de opbouw van een wereld, die werkelijk meer menselijk is, voor alle mensen en overal. Daarom schittert de boodschap van het Evangelie, die geheel en al past bij de hogere idealen en verlangens van de mensheid, in onze tijd met een nieuwe glans, de boodschap, die de bouwers van de vrede gelukkig prijst, “want zij zullen kinderen Gods genoemd worden” (Mt. 5, 9).
2. Daarom wil het Concilie de ware en edele aard van de vrede in het licht stellen, de onmenselijkheid van de oorlog veroordelen en een dringende oproep richten tot de christenen om, met de hulp van Christus, de Maker van de vrede, met alle mensen samen te werken om de vrede onder hen te vestigen in rechtvaardigheid en liefde, en de middelen aan de hand te doen voor het behoud van de vrede.