7 december 1965
De eigendom en andere vormen van persoonlijke macht over de uiterlijke goederen dragen er toe bij, de persoon tot zijn recht te laten komen; bovendien stellen ze hem in staat, zijn taak in de samenleving en in de economie te vervullen. Daarom is het van groot belang, er voor te zorgen, dat het aantal individuen en gemeenschappen met een zekere macht over de uiterlijke goederen toeneemt.
Privaateigendom of een zekere macht over de uiterlijke goederen geven iedereen de zo noodzakelijke gelegenheid tot zelfstandigheid voor zich zelf en zijn gezin; en men moet ze beschouwen als een verlengstuk van de menselijke vrijheid. Omdat ze tenslotte een prikkel vormen tot plichtsvervulling en tot het dragen van verantwoordelijkheid maken ze een zekere voorwaarde uit voor de burgerlijke vrijheden. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 35 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931), 61-62 Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Op het Hoogfeest van Pinksteren ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Rerum Novarum, La Solennità (1 juni 1941), 13 Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Kerstboodschap 1942, Con sempre (24 dec 1942) Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Over de functie van de christelijke beschaving, Oggi, al compiersi (1 sept 1944) Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 109
De vormen van zulk een macht of eigendom zijn tegenwoordig verschillend en hun gevarieerdheid neemt nog steeds toe. Alle echter blijven, ondanks de sociale fondsen en ondanks de rechten en diensten, door de maatschappij gegarandeerd, een niet te onderschatten bron van zekerheid. Dit geldt niet alleen van de eigendom van de stoffelijke goederen, maar ook van de onstoffelijke, zoals bijv. de beroepsbekwaamheid.
De wettigheid van de privaateigendom behoeft niet in strijd te zijn met de wettigheid van de verschillende vormen van publieke eigendom. Toch mag het overbrengen van goederen naar de publieke eigendom slechts gebeuren door het bevoegde gezag, overeenkomstig de eisen van het algemeen welzijn en binnen de perken daarvan en tegen een billijke schadeloosstelling. Het publieke gezag moet er bovendien voor zorgen, dat niemand zijn privaateigendom gebruikt op een wijze, die ingaat tegen het algemeen belang. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931), 43 Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 111
De privaateigendom heeft krachtens zijn aard ook een sociaal karakter, dat gebaseerd is op de wet van de gemeenschappelijke bestemming van de goederen. Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Op het Hoogfeest van Pinksteren ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Rerum Novarum, La Solennità (1 juni 1941), 13-14 Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 119-120
Miskent men dit sociale karakter, dan kan de eigendom dikwijls aanleiding worden tot hebzucht en tot ernstige verstoring der orde, waardoor de bestrijders van het privaatbezit een voorwendsel krijgen, het recht zelf in discussie te stellen.
In vele economisch zwakkere landen treft men grote en zelf zeer uitgestrekte landerijen aan, die slechts middelmatig geëxploiteerd worden of uit speculatiezucht helemaal niet geëxploiteerd worden, terwijl het grootste gedeelte van de bevolking volstrekt geen land heeft of slechts een pover, klein stuk, en zulks, terwijl het opvoeren van de landbouwproductie duidelijk urgent is. Niet zelden genieten zij, die door de landeigenaars gehuurd worden voor het bewerken van het land of die als pachters een perceel er van bebouwen, slechts een loon of een winst die mensonwaardig zijn; zij hebben vaak geen passende woning en worden door rentmeesters uitgebuit. Zonder enige zekerheid leven zij in zulk een persoonlijke afhankelijkheid, dat bijna elke kans om initiatieven te nemen en verantwoordelijkheid te dragen hun wordt ontzegd en iedere vooruitgang in cultuur en elk deelnemen aan het sociale en politieke leven voor hen worden afgesloten. Naar gelang dus van de verschillende gevallen zijn hervormingen nodig om te komen tot een hoger inkomen, verbetering van arbeidsvoorwaarden, grotere zekerheid bij de pacht, meer stimulans tot persoonlijk initiatief en zelfs verdeling van de weinig geëxploiteerde landerijen onder hen, die in staat zijn, deze landerijen vruchtbaar te maken. In dit laatste geval moeten hun zakelijke steun en de nodige werktuigen gegeven worden en vooral de middelen voor een goede opleiding en de mogelijkheid tot een doelmatige coöperatieve organisatie. Telkens echter als het algemeen belang onteigening vordert, moet naar billijkheid en schadeloosstelling vastgesteld worden, waarbij met alle omstandigheden rekening moet worden gehouden.