7 december 1965
God heeft de aarde met alles, wat ze bevat, bestemd voor het gebruik van alle mensen en volken, zodat de goederen van de schepping op billijke wijze ten goede moeten komen aan allen volgens de regels van de rechtvaardigheid, verbonden met de liefde. Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Bij gelegenheid van 150 kerkelijke hiërarchie in de Verenigde Staten van Amerika, Sertum Laetitiae (1 nov 1939), 34 Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Toespraak, Tot het Consistorie (1 jan 1960) Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 74 Welke ook de vormen van eigendom mogen zijn, overeenkomstig de wettige instellingen van de volken en overeenkomstig de verschillende en variërende omstandigheden, altijd moet men deze universele bestemming van de goederen voor ogen houden. Daarom moet de mens, bij het gebruiker van, de stoffelijke dingen, die hij wettig bezit, niet beschouwen als zijn uitsluitend eigendom, maar ook als gemeenschappelijk eigendom, in deze zin, dat ze niet alleen hem, maar ook de anderen voordeel kunnen opleveren. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 32, art. 5 ad 2 Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 66, a. 2 Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 19. zie verklaring aldaar Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Op het Hoogfeest van Pinksteren ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Rerum Novarum, La Solennità (1 juni 1941), 13 Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Kerst 1954, Ecce Ego (24 dec 1954), 36 Overigens heeft eenieder het recht op een deel van de goederen, dat voor hem en zijn gezin toereikend is. Dit is ook het gevoelen van de kerkvaders en kerkleraars, die leerden, dat de mensen de plicht hebben de armen te helpen, en dit niet alleen maar uit hun overvloed. Vgl. H. Basilius van Caesarea, Hom. In illud Lucae „Destruam horrea mea". n. 2: P.G. 31, 263 Vgl. Lactantius, Divinae Institutiones (1 jan 311). liber V, de iustitia: P.L. 6. 565-B Vgl. H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. 50, n. 6: P.L. 35, 1760 Vgl. H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. 147, 12: P.L. 37, 192 Vgl. H. Paus Gregorius de Grote, Homilieën over de Evangelies, In Evangelium Homiliae. Hom. 20: P.L. 76, 1165 Vgl. H. Paus Gregorius de Grote, Herderlijke Regel, Regula pastoralis. liber, pars III, c. 21: P.L. 77, 87 Vgl. H. Bonaventura, In libros Sententiarum. in III Sent. D. 33, dub. 1 (ed. Quaeracchi III, 728) Vgl. H. Bonaventura, In libros Sententiarum. In IV, Sent. d. 15, p. II, a. 2, q. 1 (ed. Quaeracchi IV, 371 b) Vgl. H. Bonaventura, Q. de superfluo. (ms. Assisi, Bibl. Commun. 186, ff. 112a-113a) Vgl. H. Albertus Magnus, In Sent. de Petrus Lombardis. In III Sent., d. 33, a. 3, sol. 1 (ed Borgnet XXVIII, 611) Vgl. H. Albertus Magnus, In Sent. de Petrus Lombardis. In IV Sent. d. 15, a. 16 (ed. Borgnet XXIX, 494-497). Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Boodschap, Voor de microfoon en de camera vanuit Zijn particuliere bibliotheek, La grande aspettazione - Tot de gelovigen aan de vooravond van het Oecumenisch Concilie (11 sept 1962), 25. Met betrekking tot de omschrijving van het „overvloedige” in onze tijd: „Het is de plicht van iedere mens, het is de dwingende plicht van de Christen, zijn eigen overvloed af te wegen naar de behoeften van anderen en ervoor te zorgen. dat het beheer en de verdeling van de aardse goederen aan allen ten goede komt.” Wie in de uiterste nood verkeert, heeft het recht, zich het noodzakelijke te verschaffen uit de rijkdom van anderen. In dit geval geldt het oude princiep: „in extrema necessitate omnia sunt communia, id est communicanda: in de uiterste nood is alles gemeenschappelijk, d.i. moet alles meegedeeld worden”. Van de andere kant, voor wat betreft de betekenis, de omvang en de wijze van toepassing van dit princiep, zie, naast de moderne beproefde auteurs, ook S. Thomas Summa Theol. II-II, q. 66, a. 7. Uiteraard moeten voor een juiste toepassing van het princiep alle zedelijk vereiste voorwaarden in acht worden genomen. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 66, a. 7 Waar er zo velen in de wereld zijn, die honger lijden, dringt het heilig Concilie er bij allen, zowel bij individuen als autoriteiten, op aan om te denken aan het woord van de Vaders: „Geef te eten aan wie van honger sterft, want doet gij dat niet, dan zijt gij schuldig aan zijn dood” Vgl. Gratianus, Decretum Gratiani - Concordia discordantium Canonum (1 jan 1150). C. 21, dist LXXXVI (ed Friedberg I,302. Dit gezegde vindt men reeds in P.L. 54, 491 A (Zie Antoniannum, 27, 1952, pp. 349-366)., en om derhalve, ieder overeenkomstig zijn mogelijkheden, van hun goederen werkelijk mee te delen en deze te besteden vooral door aan individuen en volken de middelen te verschaffen, waardoor zij zich zelf kunnen helpen en ontwikkelen.
Niet zelden wordt in gemeenschappen, die economisch minder ontwikkeld zijn, de gemeenschappelijke bestemming van de goederen gedeeltelijk verwezenlijkt door gewoonten en tradities, die aan de gemeenschap eigen zijn, en waardoor aan ieder lid het aller-noodzakelijkste wordt gegeven. Men wachtte zich echter wel, aan het volstrekt onveranderlijke van die bepaalde gebruiken vast te houden, wanneer deze niet meer voldoen aan de nieuwe behoeften van deze tijd. Maar van de andere kant mag men niets onvoorzichtig ondernemen tegen eerzame gebruiken, die, mits op de juiste manier aangepast aan de tegenwoordige omstandigheden, nog steeds zeer nuttig kunnen zijn. Tevens kan in economisch zeer sterke landen een systeem van sociale instellingen voor verzekering en veiligheid de algemene bestemming van de goederen gedeeltelijk realiseren. Men moet de instellingen voor hulp aan het gezin en voor sociale noden verder uitbouwen, vooral waar ze de cultuur en de opvoeding betreffen. Maar bij de organisatie van zulke instellingen moet men er voor zorgen, dat de burgers daardoor niet vervallen tot een zekere passieve houding tegenover de samenleving en hun eigen taak verwaarlozen of weigeren, zelf diensten te verrichten.