7 december 1965
De economische ontwikkeling moet onder de controle blijven van de mens en mag niet overgelaten worden alleen aan de willekeur van een klein aantal mensen of groepen met een te grote economische macht, ook niet louter aan de willekeur van een politieke gemeenschap of van enkele dominerende naties.
Integendeel, een groot mogelijk aantal mensen op ieder niveau en, op internationaal vlak, alle volken moeten actief deelnemen aan de oriëntering van die ontwikkeling. Tevens moeten de spontane initiatieven van individuen en vrije groeperingen gecoördineerd worden met het werk van het publieke gezag, en ze moeten tot een aangepaste en harmonische eenheid worden samengebundeld.
De ontwikkeling mag ook niet alleen aan het quasimechanische spel van de economische activiteit en evenmin alleen aan de macht van het publieke gezag worden overgelaten. Daarom moeten als vals worden gebrandmerkt zowel de theorieën, die zich, onder de dekmantel van een verkeerde vrijheidsopvatting, verzetten tegen de zo noodzakelijke hervormingen, als die, welke de fundamentele rechten van individuen en groepen opofferen aan een collectieve organisatie van de productie. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de menselijke vrijheid, Libertas praestantissimum (20 juni 1888), 27-28 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931), 109-111 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het goddeloze communisme, Divini Redemptoris (19 mrt 1937), 31-34 Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961)
Laten alle burgers er aan denken, dat zij het recht en de plicht bezitten, die ook door het burgerlijk gezag moeten worden geëerbiedigd, om, ieder overeenkomstig zijn mogelijkheden, mee te werken aan de waarachtige vooruitgang van hun eigen gemeenschap. Vooral in landen, die economisch minder sterk zijn en waar het benutten van alle hulpbronnen een gebiedende eis is, wordt het algemeen welzijn ernstig in gevaar gebracht door hen, die hun hulpbronnen onbenut laten of – met behoud van het persoonlijk recht van emigratie – hun gemeenschap beroven van de stoffelijke en geestelijke hulpmiddelen, die deze nodig heeft.