7 december 1965
Om de boven genoemde redenen wijst de Kerk allen er op, dat de cultuur gericht moet zijn op de volledige vervolmaking van de menselijke persoon, op het welzijn van de gemeenschap en van de gehele menselijke samenleving. Daarom moet de geest zó worden gevormd, dat de mens gemakkelijker kan komen tot bewondering, intuïtie, beschouwing, tot een persoonlijk oordeel en tot de ontwikkeling van zijn godsdienstig, zedelijk en sociaal besef.
Omdat immers de cultuur onmiddellijk voortvloeit uit de redelijke en sociale natuur van de mens, heeft ze voortdurend behoefte aan een passende vrijheid om zich te kunnen ontplooien, en aan een rechtmatige autonomie van handelen volgens haar eigen beginselen. Ze kan dus met recht aanspraak maken op respect en zij geniet een zekere onschendbaarheid, natuurlijk met eerbiediging van de rechten van de persoon en de gemeenschap, de particuliere en universele gemeenschap, binnen de grenzen van het algemeen welzijn.
Met verwijzing naar de leer van het Eerste Vaticaans Concilie verklaart de heilige Synode, "dat er twee orden van kennen bestaan”, van elkaar onderscheiden, n.l. die van het geloof en die van de rede, en dat de Kerk zich er niet tegen verzet, dat „de menselijke kunsten en wetenschappen... zich op hun respectieve gebieden bedienen van hun eigen beginselen en methoden” ; daarom bevestigt zij, „met erkenning van deze rechtmatige vrijheid”, de wettige autonomie van de cultuur en vooral van de wetenschappen. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 17.21 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931), 41-43
Dit alles houdt ook in, dat de mens, met eerbiediging van de zedelijke orde en het algemeen welzijn, vrij de waarheid moet kunnen zoeken, vrijheid moet hebben van meningsuiting en propaganda en de vrijheid om iedere soort van kunst te beoefenen, en tenslotte, dat hij het recht heeft op een waarheidsgetrouwe voorlichting omtrent de publieke gebeurtenissen. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 14-15
De publieke overheid heeft tot taak, niet het eigen karakter van de cultuurvormen te bepalen, maar de voorwaarden te Scheppen en de geëigende middelen te verschaffen ter bevordering van het culturele leven bij alle mensen, ook bij de minderheden in een bepaald land. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 60-62 Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Kerstboodschap 1941, Nell'alba (24 dec 1941), 21-27 Daarom moet tot elke prijs vermeden worden, dat de cultuur een politiek of economisch machtsmiddel wordt, hetgeen volkomen in strijd zou zijn met haar doel.