7 december 1965
De Christenen, op pelgrimstocht naar de hemelse Stad, moeten zoeken „wat boven is” en hun hart richten op het hemelse Vgl. Kol. 3, 1-2 ; dit vermindert echter niet, maar verzwaart veeleer de ernst van hun verplichting om samen met alle mensen te werken aan de opbouw van een meer menselijke wereld. Inderdaad, het mysterie van het christelijk geloof is voor hen een waardevolle prikkel en biedt hun kostbare hulpmiddelen om die taak met meer bezieling te vervullen en vooral om de volledige betekenis te ontdekken van dit werk, n.l. de cultuur een belangrijke plaats te geven in de volledige roeping van de mens.
Want, wanneer de mens door zijn handenarbeid of met behulp van de techniek de aarde bewerkt om haar vruchten te doen voortbrengen en haar te maken tot een waardige woonplaats voor de gehele mensenfamilie, en wanneer hij bewust deelneemt aan het leven van de sociale groeperingen, brengt hij Gods plan ten uitvoer, dat geopenbaard is bij het begin van de tijd, n.l. dat hij de aarde zou beheersen Vgl. Gen. 1, 28 en de schepping zou vervolmaken; en hierdoor vervolmaakt hij ook zich zelf. Tevens volbrengt hij het grote gebod van Christus, zich te wijden aan de dienst van zijn broeders.
Verder: wanneer de mens de verschillende wetenschappen beoefent, zoals de filosofie, de geschiedenis, de wiskunde en de natuurkunde, en wanneer hij zich wijdt aan de kunst, kan hij er machtig toe bijdragen de geest van de mensheid te openen voor de verhevener waarden van het ware, goede en schone, en voor een universele visie op de dingen. Zo zal de mensheid een helderder licht ontvangen van de wonderbare wijsheid, die van eeuwigheid bij God was, alles met hem ordende, speelde op zijn wereldrond en haar vreugde vond bij de kinderen der mensen. Vgl. Spr. 8, 30-31
Door dit feit zelf kan de mens, minder slaaf van de dingen, zich vrijer verheffen tot de aanbidding en beschouwing van Schepper. Hij krijgt zelfs, onder de stuwing van de genade, de juiste gesteltenis om het Woord Gods te erkennen, dat, alvorens mens te worden om alles te redden en in zich zelf op te nemen, reeds „in de wereld was” als „het ware licht, dat iedere mens verlicht” . (Joh. 1, 9-10) Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III, 11, 8: ed. Sagnard, p. 200 Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. 16, 6: ed. Sagnard, p. 290-292 Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. 21, 10-22: ed. Sagnard, p. 370-372 Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. 22, 3: ed. Sagnard, p. 378 enz.).
Zeker, de moderne vooruitgang van de wetenschappen en de techniek, die met haar methode niet kunnen doordringen tot het diepste wezen van de dingen, kan een zeker fenomenologie en een zeker agnosticisme in de hand werken, wanneer de onderzoekingsmethode, waarmee deze wetenschappen werken, ten onrechte wordt beschouwd als de hoogste regel voor het ontdekken van de gehele waarheid. Er bestaat zelfs gevaar, dat de mens, in een overdreven vertrouwen op de moderne uitvindingen, meent zich zelf genoeg te zijn, en niet langer hogere waarden nastreeft.
Deze nadelige gevolgen vloeien echter niet noodzakelijk voort uit de moderne cultuur en mogen ons niet in de verleiding brengen, haar positieve waarden te miskennen. Deze zijn o.a.: de toeleg op de wetenschap en de strikte trouw aan de waarheid bij het wetenschappelijk onderzoek, de noodzaak om met anderen samen te werken in technisch teamverband, het gevoel voor internationale solidariteit, het steeds sterker besef bij de deskundigen van hun verantwoordelijkheid bij het helpen en het beschermen van de mensen, de wil om gunstiger levensomstandigheden te scheppen voor allen, vooral voor hen, die niet in staat zijn tot persoonlijke verantwoordelijkheid of arm zijn aan cultuur. Dit alles kan een zekere voorbereiding zijn op het aanvaarden van de boodschap van het Evangelie, en deze voorbereiding kan haar verwezenlijking krijgen door de goddelijke liefde van Hem, die gekomen is om de wereld te redden.