7 december 1965
De aard van de menselijke persoon brengt met zich mee, dat hij zijn werkelijk en volledig menselijk levensniveau slechts kan bereiken langs de weg van de cultuur, d.w.z. door de goederen en de waarden van de natuur te cultiveren. Waar het dus gaat over het menselijk leven, zijn de natuur en de cultuur altijd ten nauwste met elkaar verbonden.
Onder "cultuur” in algemene zin verstaat men alles, waardoor de mens zijn velerlei geestelijke en lichamelijke capaciteiten verfijnt en ontplooit, er naar streeft om door zijn kennis en arbeid het heelal aan zich te onderwerpen, het sociale leven zowel in het gezin als in de gehele maatschappij menselijker maakt door hoogstaande zeden en volmaaktere instellingen, en tenslotte de grote geestelijke ervaringen en aspiraties van de mens in de loop der tijden uitdrukt, doorgeeft en bewaart in zijn werken, tot nut van velen en zelfs van de gehele mensheid.
Hieruit volgt, dat de menselijke cultuur uiteraard een historisch en sociaal aspect vertoont, en dat het woord "cultuur” dikwijls en sociologische en etnologische betekenis heeft. In deze zin spreekt men van een veelheid van culturen. Want de verschillende manieren, waarop men zich van de dingen bedient, waarop men arbeidt en zich uitdrukt, waarop men de godsdienst beleeft en het zedelijk leven regelt, waarop men wetten maakt en juridische instellingen schept, de wetenschap en de kunst ontwikkelt en het schone cultiveert, doen verschillende levensstijlen ontstaan en verschillende vormen om de waarden van het leven harmonisch met elkaar te verbinden. Zo groeit uit de traditionele gebruiken het eigen erfgoed van iedere menselijke groepering. Zo ontstaat ook een afgebakend en historisch milieu, waarin iedere mens, uit welk volk en uit welke tijd ook, wordt geplaatst, en dat hem de middelen biedt om de cultuur te bevorderen.