7 december 1965
GAUDIUM ET SPES Over de Kerk in de wereld van deze tijd |
|||
► | DE KERK EN DE ROEPING VAN DE MENS | ||
► | De taak van de Kerk in de moderne tijd |
Alles wat wij gezegd hebben over de waardigheid van de menselijke persoon, over de mensengemeenschap, over de diepe zin van de menselijke activiteit, vormt de grondslag van de betrekkingen tussen Kerk en wereld en de basis voor de dialoog tussen beide. Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de Kerk, Ecclesiam Suam (6 aug 1964), 58. e.v.
Daarom wil dit Concilie uitgaande van alles, wat het reeds gezegd heeft over het mysterie van de Kerk, thans in dit hoofdstuk de Kerk beschouwen, voor zover zij in deze wereld bestaat, met haar leeft en handelt.
De Kerk, voortgekomen uit de liefde van de eeuwige Vader Vgl. Tit. 3, 4. „philanthopia” , gesticht in de tijd door Christus, de Verlosser, en tezamen gebracht door de Heilige Geest Vgl. Ef. 1, 3.5-6.13-14.23 , streeft een heilbrengend en eschatologisch doel na dat pas volledig bereikt kan worden in de toekomstige wereld.
Maar reeds nu is zij hier op aarde aanwezig, zij bestaat uit mensen, leden van de aardse Stad, die geroepen zijn om reeds in de geschiedenis van de mensheid het grote gezin van de kinderen Gods te vormen, dat voortdurend moet uitgroeien tot aan de komst van de Heer. Verenigd met het oog op de hemelse goederen en daarmee reeds verrijkt, is dit gezin door Christus "als een gemeenschap gesticht en geordend in deze wereld” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8, en toegerust met "de nodige middelen tot zichtbare en maatschappelijke eenheid” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9. Zo is de Kerk, die "een zichtbaar geheel is en een geestelijke gemeenschap”2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8 tevens, samen met de gehele mensengemeenschap op weg. Zij deelt met de wereld hetzelfde aardse lot en zij als het zuurdeeg en de ziel van de menselijke samenleving 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 38, die geroepen is om te worden vernieuwd in Christus en omgevormd tot Gods gezin.
Zeker, dit nauw verweven zijn van aardse en hemelse Stad is slechts waarneembaar door het geloof; het blijft zelfs het geheim van de menselijke Geschiedenis waarin de zonde haar storende werking uitoefent tot de volle openbaring van de heerlijkheid der kinderen Gods. De Kerk, die haar eigen heilsdoel nastreeft, deelt niet alleen aan de mens goddelijk leven mee, maar doet ook in zekere zin haar licht weerkaatsen over heel de wereld. Zij doet dit vooral door de waardigheid van de menselijk persoon te genezen en te verheffen, door het geheel van de menselijke samenleving te versterken en door aan de dagelijkse arbeid van de mens een diepere zin en betekenis te geven.
De Kerk meent, dat zij op deze wijze door haar afzonderlijke leden en door het geheel van haar gemeenschap er veel toe zal kunnen bijdragen om aan de mensheid en haar geschiedenis een meer menselijk karakter te geven.
De katholieke Kerk erkent bovendien graag de hoge waarde van hetgeen de andere christelijke Kerken of kerkelijke gemeenschappen in onderlinge samenwerking tot de verwezenlijking van dit doel hebben verricht en nog verrichten. Het is tevens haar vaste overtuiging, dat zij, bij het effenen van de weg voor het Evangelie, een waardevolle en zeer gevarieerde hulp kan ontvangen van de wereld, zowel van de individuen als van de menselijke samenleving met hun talenten en activiteiten. Het volgen enkele algemeen beginselen, die leiding gevend kunnen zijn bij het bevorderen van deze onderlinge contacten tussen Kerk en wereld en hun wederzijdse hulp op gebieden, die beide enigermate gemeen hebben.
De moderne mens is op weg naar een vollediger ontwikkeling van zijn persoonlijkheid en naar een steeds meer ontdekken en beklemtonen van zijn rechten. Waar het nu de taak is van de Kerk, het mysterie van God bekend te maken, die het laatste doel is van de mens, onthult zij aan de mens tevens de zin van zijn eigen bestaan, nl. de wezenlijke waarheid omtrent de mens. De Kerk weet heel goed, dat alleen God, wiens dienares zij is, antwoord geeft op de diepste verlangens van het menselijk hart, dat nooit volledig rust vindt in de aardse goederen. Zij weet ook, dat de mens, als gevolg van de voortdurende werking van Gods Geest, nooit geheel onverschillig kan blijven voor het probleem van de godsdienst, zoals blijkt uit de ervaring van vroegere eeuwen en ook uit allerlei gegevens van onze tijd. Want de mens zal altijd het verlangen hebben naar een, althans vage, kennis van de betekenis van zijn leven, zijn arbeid en zijn dood. Het aanwezig-zijn zelf van de Kerk roept deze problemen bij hem op. Maar alleen God, die de mens naar zijn beeld heeft geschapen en hem van de zonde heeft verlost, kan op deze vragen een afdoend antwoord geven, en Hij doet dit door de Openbaring in Christus, zijn Zoon, die is mens geworden. Al wie Christus, de volmaakte mens, volgt, wordt zelf ook meer mens.
Op grond van dit geloof kan de Kerk de waardigheid van de menselijke natuur beschermen tegen al die wisselende opvattingen, waarvan sommigen bijv. het menselijk lichaam neerhalen of het op overdreven wijze verheffen. Geen enkele menselijke wet stelt de persoonlijke waardigheid en de vrijheid zo veilig als het Evangelie van Christus, dat aan de Kerk is toevertrouwd. Want dit Evangelie verkondigt met alle nadruk de vrijheid van de kinderen Gods en verwerpt elke vorm van slavernij die in laatste instantie een gevolg is van de zonde. Vgl. Rom. 8, 14-17 Zij eerbiedigt nauwgezet de waardigheid van het geweten en zijn vrije beslissing, leert onophoudelijk, dat de menselijke talenten veelvoudige vruchten moeten dragen voor de dienst van God en voor het welzijn van de mensen en zij beveelt tenslotte allen aan in de liefde van allen. Vgl. Mt. 22, 39 Dit alles in overeenstemming met de fundamentele wet van de christelijke heilsorde. Want ofschoon dezelfde God tegelijk Schepper is en Verlosser, de Heer van de menselijke geschiedenis en van de heilsgeschiedenis, toch heeft deze goddelijke orde de rechtmatige autonomie van het schepsel en met name van de mens niet op, maar herstelt en versterkt deze veeleer in haar waardigheid.
Krachtens het Evangelie, dat aan haar is toevertrouwd, verkondigt de Kerk derhalve de rechten van de mens, en zij erkent en waardeert ten zeerste het dynamische van de moderne tijd, dat deze rechten overal bevordert. Deze beweging moet echter doortrokken worden van de geest van het Evangelie en gevrijwaard voor iedere vorm van valse autonomie.
Want gemakkelijk komen wij er toe te menen, dat onze persoonlijke rechten slechts dán ten volle veilig zijn, als wij ons bevrijd zien van elke norm van de goddelijke wet. Maar op deze manier wordt de waardigheid van de menselijke persoon niet gesauveerd, maar veeleer vernietigd.
De innerlijke verbondenheid van de mensenfamilie vindt haar grote kracht en haar voltooiing in de eenheid van het gezin van de kinderen Gods, die haar grondslag heeft in Christus. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9
Zeker, de eigen zending, die Christus aan zijn Kerk heeft gegeven, is niet van politieke, economische of sociale aard; want het doel, dat Hij haar gesteld heeft, is van religieuze aard. Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot historici en archeologen, C'est Bien Volontiers (9 mrt 1956), 5-6. "Jezus Christus, Haar goddelijke Stichter, heeft haar geen culturele opdracht en geen cultureel doel gegeven. Het doel, dat Christus Haar aanwijst, is strikt godsdienstig... De Kerk moet de mensen tot God brengen opdat zij zich zonder voorbehoud aan Hem overgeven... Dit zuiver godsdienstig bovennatuurlijk doel mag de Kerk nooit uit het oog verliezen. De zin van heel haar actie, tot de laatste canon van haar Wetboek toe, kan geen andere zijn dan direct of indirect dit doel te bevorderen." Maar juist deze godsdienstige zending schenkt haar een taak, een licht en allerlei krachten, die hun diensten kunnen bewijzen bij de opbouw en de consolidatie van de mensengemeenschap volgens de goddelijke wet. Insgelijks mag en moet ook de Kerk zelf, waar zulks nodig is en naar gelang de omstandigheden van tijd en plaats, initiatieven in het leven roepen ten dienste van allen en heel bijzonder van de armen, zoals werken van caritas en dergelijke.
De Kerk erkent verder al het goede, dat er gelegen is in de moderne sociale dynamiek, met name de ontwikkeling naar een eenheid, het proces van een gezonde socialisatie en de groei van een burgerlijke en economische solidariteit. Want het bevorderen van de eenheid hangt samen met de fundamentele zending van de Klerk, omdat zij "in Christus als het ware het sacrament of het teken en instrument is van de innerlijke vereniging met God en van de eenheid van heel het mensdom”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 1 Zo toont zij aan de wereld, dat de waarachtige uiterlijke sociale eenheid haar bron heeft in de eenheid van de geesten en de harten, d.w.z. in dat geloof en die liefde, waarop haar eenheid onwrikbaar is gegrondvest in de Heilige Geest. De kracht immers, die de Kerk aan de moderne menselijke samenleving vermag te schenken, is gelegen in de beleving van dat geloof en die liefde en niet in een uiterlijke overheersing door louter menselijke middelen.
Omdat bovendien de Kerk, krachtens haar zending en haar aard, aan geen enkele bijzondere vorm van menselijke cultuur en aan geen enkel politiek, economisch of sociaal systeem is gebonden, kan zij krachtens haar universaliteit een zeer nauwe band vormen tussen de verschillende menselijke gemeenschappen en tussen de verschillende volken, mits deze haar vertrouwen schenken, en haar waarachtige vrijheid om haar zending te vervullen metterdaad erkennen. Dit is de reden, waarom de Kerk haar kinderen, maar ook alle mensen aanspoort om in deze familiegeest van kinderen Gods alle tweedracht tussen volken of rassen te overwinnen en om aan de rechtmatige menselijke groeperingen innerlijke vastheid te geven.
Al wat er dus aan waars, goeds en rechtvaardigs gevonden wordt in de meest verscheiden instellingen, die de mensheid voor zich heeft gesticht en zonder ophouden blijft stichten, geniet en groot respect van de kant van het Concilie. Het Concilie verklaart verder, dat de Kerk al dergelijke instellingen gaarne wil steunen en bevorderen, voor zover zulks binnen haar bereik ligt en met haar zending verenigbaar is. er is niets, wat de Kerk zo vurig verlangt als het welzijn van alle mensen te dienen en zich vrij te kunnen ontplooien onder elk regiem zonder uitzondering, dat de fundamentele rechten van de persoon en van het gezin en de eisen van het algemeen welzijn eerbiedigt.
Het Concilie spoort de christenen, die immers burgers zijn van beide Steden, aan om, geleid door de geest van het Evangelie, met ijver en getrouwheid hun aardse taken te vervullen. Men wijkt af van de waarheid, als men, wetend, dat wij hier geen blijvende Stad hen, maar de toekomstige zoeken Vgl. Hebr. 13, 14 , meent daarom zijn aardse taken te mogen verwaarlozen, zonder er aan te denken, dat het geloof zelf ons, ieder volgens zijn eigen roeping, daartoe nog meer verplicht. Vgl. 2 Tess. 3, 6-13 Vgl. Ef. 4, 28 Maar niet minder onjuist is de tegenovergestelde mening, dat men zó mag opgaan in aardse zaken, alsof deze niets te maken zouden hebben met het godsdienstig leven en alsof dit laatste zich slechts zou beperken tot akten van eredienst en tot enkele morele verplichtingen. De scheiding, die bij velen aanwezig is, tussen het geloof, dat zij belijden, en hun dagelijks leven behoort tot de ergste dwalingen van onze tijd.
Deze wantoestand werd reeds in het Oude Testament heftig gehekeld door de profeten Vgl. Jes. 58, 1-12 , en veel meer nog heeft in het Nieuwe Testament Jezus Christus zelf daartegen gewaarschuwd onder bedreiging met de zwaarste straffen. Vgl. Mt. 23, 2-23 Vgl. Mc. 7, 10-13 Laat men dus geen kunstmatige tegenstelling construeren tussen de beroepswerkzaamheden en sociale activiteiten enerzijds en het godsdienstig leven anderzijds. De christen, die zijn aardse taken verwaarloost, verwaarloost zijn plichten jegens de naaste en jegens God zelf en brengt zijn eeuwig heil in gevaar. Laten de christenen het voorbeeld volgen van Christus, die een ambacht uitoefende, en blij zijn, al hun aardse activiteiten zó te mogen verrichten, dat zij hun menselijke inspanning in het gezin, in hun beroep, in de wetenschap en de techniek in één vitale synthese kunnen verbinden met de religieuze waarden, die door hun verheven oriëntering alles tezamen richten op de eer van God.
De wereldlijke taken en activiteiten vormen het eigen, hoewel niet uitsluitende terrein van de leken.
Wanneer zij dus, individueel of collectief, optreden als burgers van de wereld, moeten zij niet alleen de eigen wetten van iedere wetenschap in acht nemen, maar daarin ook een echte bekwaamheid trachten op te doen.
Zij zullen graag samenwerken met hen, die dezelfde doelstellingen nastreven. Vol eerbied voor de eisen van het geloof en gesterkt door zijn kracht, moeten zij, waar het nodig is, voortdurend bedacht zijn op nieuwe initiatieven en deze trachten te verwezenlijken. Het is hun taak om van uit een goed gevormd geweten er voor te zorgen, dat de goddelijke wet haar stempel drukt op het leven van de aardse Stad. De leken moeten van de priesters licht en kracht verwachten in geestelijk opzicht. Maar laten zij niet menen, dat hun herders altijd de nodige bekwaamheid bezitten om een concrete oplossing bij de hand te hebben voor ieder, ook ernstig probleem, dat zich voordoet, en dat dit tot hun zending behoort. Zij moeten veeleer hun eigen verantwoordelijkheid aandurven in het licht van christelijke wijsheid en met eerbiediging van wat het leerambt voorhoudt. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 240-241 Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 25.41-42
Dikwijls zal hun christelijke visie op de werkelijkheid hen in bepaalde omstandigheden doen denken aan die of die oplossing. Andere gelovigen daarentegen zullen even oprecht anders over dezelfde zaak oordelen, gelijk dikwijls voorkomt en met alle recht.
Wanneer de oplossingen, die van verschillende zijden worden voorgesteld, door velen gemakkelijk in verband worden gebracht met de boodschap van het Evangelie, ook buiten de bedoelingen van de betrokkenen, dan moeten zij er aan denken, dat in dergelijke gevallen niemand zich alleen voor zijn opvatting op het gezag van de Kerk mag beroepen. Altijd moeten zij trachten elkaars opvattingen te verhelderen door een eerlijk gesprek, met behoud van de onderlinge liefde en vóór alles bezorgd voor het algemeen welzijn.
De leken, die een actieve rol dienen te spelen in heel het leven van de Kerk, hebben niet alleen de plicht de wereld te bezielen met een christelijke geest, maar zijn ook geroepen om in alle omstandigheden, midden in de menselijke samenleving, getuigen van Christus te zijn.
Wat de bisschoppen betreft, die tot taak hebben de Kerk Gods besturen, zij moeten met hun priesters de boodschap van Christus zo verkondigen, dat alle aardse activiteiten van de gelovigen worden doortrokken van het licht van het Evangelie. Bovendien moeten alle herders er aan denken, dat zij door hun dagelijks gedrag en hun dagelijkse zorg 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 28 aan de wereld het gelaat tonen van de Kerk, waarnaar de mensen de kracht en de waarheid van de christelijke boodschap beoordelen. Door hun leven en hun woord moeten zij, samen met de religieuzen en hun gelovigen, het bewijs leveren, dat de Kerk, alleen reeds door haar aanwezigheid met alle gaven, die zij te bieden heeft, de onuitputtelijke bron is van de energie, waaraan de moderne wereld zoveel behoefte heeft. Laten zij voortdurend studeren om zo in staat te zijn, een actief aandeel te hebben in de dialoog met de wereld en met de mensen van iedere geestesrichting. Laten zij vooral de woorden ter harte nemen van dit Concilie:
"Naar mate de mensheid tegenwoordig steeds meer een eenheid wordt op burgerlijk, economisch en sociaal gebied, des te meer moeten de priesters, in een eendrachtig streven en met bundeling van hun krachten onder de leiding van de bisschoppen en van de paus, alles uitbannen, wat hun arbeid kan versnipperen, opdat heel de mensheid moge komen tot de eenheid van het volk Gods.” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 28
Ofschoon de Kerk, dank zij de kracht van de Heilige Geest, zich altijd de getrouwe bruid van haar Heer heeft getoond en nooit opgehouden heeft een teken van heil te zijn in de wereld, is zij er zich ook terdege van bewust, dat er in de loop van zoveel eeuwen sommige van haar leden Vgl. H. Ambrosius van Milaan, Over de maagdelijkheid, De virginitate. Cap. VIII, n. 48: P.L. 16, 278, geestelijken zowel als leken, ontrouw zijn geweest aan de Geest van God. Ook in onze tijd beseft de Kerk volledig welk een discrepantie er bestaat tussen de boodschap, die zij brengt, en de menselijke zwakheid van hen, aan wie het Evangelie wordt toevertrouwd. Hoe ook het oordeel van de geschiedenis over dergelijke tekorten mag luiden, wij moeten ons van deze tekorten bewust zijn en ze met kracht bestrijden, opdat ze geen schade opleveren voor de verbreiding van het Evangelie. Ook vergeet de Kerk niet, hoe zij uit eeuwenlange ervaring een steeds grotere rijpheid moet opdoen voor het uitbouwen van haar betrekkingen met de wereld. Onder de leiding van de Heilige Geest "spoort onze Moeder, de Kerk, voortdurend haar kinderen aan tot zuivering en vernieuwing om het teken van Christus duidelijker te doen stralen op het gelaat van de Kerk”. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 15
Gelijk het voor de wereld van belang is de Kerk te erkennen als een sociale werkelijkheid van de geschiedenis en als de bezielende kracht er van, zo weet ook de Kerk, hoeveel zij zelf aan de geschiedenis en de ontwikkeling van het mensdom te danken heeft.
De ervaring van de voorbije eeuwen, de vooruitgang van de wetenschap, de schatten, vervalt in de verschillende uitingen van menselijke cultuur, waardoor de aard van de mens zelf zich vollediger openbaart en waardoor nieuwe wegen worden geopend voor de waarheid, dit alles is ook voor de Kerk van groot voordeel. Want van af het eerste begin van haar geschiedenis heeft zij geleerd, de boodschap van Christus uit te drukken in de begrippen en talen van de verschillende volken en heeft zij bovendien getracht, deze boodschap te verhelderen door de wijsheid van de filosofen, met het doel het Evangelie binnen de juiste grenzen aan te passen zowel aan het begrip van alle mensen als aan de behoeften van de geleerden. Deze aanpassing in de prediking van het geopenbaarde woord moet de wet blijven van iedere Evangelie-verkondiging. Zo immers wordt bij ieder volk de mogelijkheid geschapen om de boodschap van Christus op zijn eigen manier uit te drukken, en tevens wordt daardoor een levend contact bevorderd tussen de Kerk en de verschillende culturen van de volken. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 13 Tot versterking van dit contact heeft de Kerk, vooral in onze tijd, waarin zulke snelle veranderingen plaats hebben en waarin de manier van denken zo uiterst gevarieerd is, heel bijzonder behoefte aan de hulp van hen, die midden in de wereld staan, goed thuis zijn in haar verschillende instellingen en levensgewoonten en de mentaliteit er van begrijpen, onverschillig of het nu gaat over gelovigen of ongelovigen. Het is de taak van het gehele volk Gods, vooral van de herders en de theologen, om met de hulp van de Heilige Geest de taal van onze tijd in haar verschillende vormen te beluisteren, te verstaan en te verklaren, en haar, in het licht van het Woord Gods te beoordelen, opdat men de geopenbaarde waarheid voortdurend dieper kan kennen, beter begrijpen en op meer aangepaste wijze kan voorhouden.
Omdat de Kerk een zichtbare sociale structuur heeft, die een teken is van haar eenheid in Christus, kan zij ook verrijkt worden en wordt zij verrijkt door de ontwikkeling van het sociale leven van de mens; niet alsof er iets zou ontbreken aan de inrichting, die Christus haar gegeven heeft, maar om deze grondiger te kennen beter weer te geven, en juister aan te passen aan onze moderne tijd. Met dankbaarheid constateert de Kerk, dat zij zowel voor haar gemeenschap als voor haar afzonderlijke leden allerlei steun ondervindt van de kant van de mensen van iedere rang of stand. Want allen, die bijdragen tot de ontwikkeling van de mensengemeenschap op het gebied van het gezin, de cultuur, het economische en sociale leven en in de nationale of internationale politiek, leveren daardoor, volgens het plan van God, tevens een kostbare bijdrage tot het welzijn van de Kerkelijke gemeenschap, voor zover deze nl. afhankelijk is van uiterlijke factoren. De Kerk erkent zelfs, dat zij ook door de tegenstand van haar vijanden of vervolgers gewonnen heeft en kan blijven winnen. Vgl. H. Justinus, Dialoog met de Jood Tryphon, Dialogus cum Tryphone Judaeo. cap. 110; P.G. 6, 729 (ed. Otto), 1897, p. 391-393: „...maar naarmate men ons meer dergelijke dingen aandoet, des te meer groeit het aantal van nieuwe gelovigen, die geheiligd worden door de naam van Jezus”. Vgl. Tertullianus, Apologeticum. cap. 50, 13: Corpus Christ., Series Lat. I, 171: "Wij nemen zelfs toe in aantal. Zo dikwijls wij door u worden weggemaaid: een zaad is het bloed der Christenen." Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9
Bij alle hulp, die de Kerk aan de wereld geeft en in rijke mate van haar ontvangt, is dit haar enig doel: dat Gods Koninkrijk mag komen en dat het heil van heel de mensheid werkelijkheid mag worden. Al het goede, dat het volk Gods op zijn aardse pelgrimstocht aan de mensenfamilie kan schenken, komt voort uit het feit, dat de Kerk „het universeel heilssacrament” Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 48 is, de openbaring en verwezenlijking tevens van het geheim van Gods liefde jegens de mens.
Want het Woord Gods, door wie alles gemaakt is, is Zelf vlees geworden om, als volmaakte mens, alle mensen te redden en alles in zich samen te brengen. De Heer is het einddoel van de menselijke geschiedenis, het trefpunt van alle verlangens van de geschiedenis en de beschaving, het centrum van het mensdom, de vreugde van alle harten, en de volheid van hun aspiraties. Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Toespraak (3 feb 1965) Hem heeft de Vader opgewerkt uit de doden, Hem verheven en geplaatst aan zijn rechterhand en Hem aangesteld tot rechter over levenden en doden.
Tot leven gewekt en verenigd in zijn Geest, zijn wij als pelgrims op weg naar de voltooiing van de menselijke geschiedenis, die volledig beantwoordt aan zijn liefdeplan: "Het heelal in Christus onder één Hoofd brengen, alle wezens in de hemelen en alle wezens op aarde in Hem” (Ef. 1, 10).
De Heer zegt: „Zie, Ik kom spoedig, en mijn loon breng Ik mee, om ieder te vergelden naar zijn werk. Ik ben de Alpha en de Omega, de Eerste en de Laatste, de Oorsprong en het einde” (Openb. 22, 12-13).