7 december 1965
GAUDIUM ET SPES Over de Kerk in de wereld van deze tijd |
|||
► | DE KERK EN DE ROEPING VAN DE MENS | ||
► | De menselijke activiteit in de gehele wereld |
De mens is er altijd op uit geweest om door zijn arbeid en zijn vernuft een ruimere ontplooiing te geven aan zijn leven. Maar in onze tijd heeft hij vooral door middel van de wetenschap en de techniek zijn heerschappij over bijna de gehele natuur uitgebreid en hij breidt deze steeds verder uit. Vooral door de hoge vlucht van allerlei vormen van communicatiemiddelen tussen de volken ziet de mensfamilie zich geleidelijk als een grote gemeenschap in het heelal; en vormt ze zich steeds meer als zodanig. Dit heeft tot gevolg, dat de mens zich thans door eigen arbeid vele goederen verschaft, die hij vroeger allereerst verwachtte als een geschenk van hogere machten.
Ten aanzien van deze enorme krachtsinspanning die reeds heel de mensheid in haar greep heeft, stellen de mensen zich allerlei vragen. Wat is de zin en de waarde van die intense activiteit? Welk gebruik moet men maken van al deze rijkdommen? Wat is het doel van al deze individuele en collectieve inspanning? De kerk, bewaarster van de schat van Gods woord, waaruit zij de beginselen put voor de godsdienstige en zedelijke orde, heeft weliswaar niet altijd een onmiddellijk antwoord bij de hand voor ieder vraagstuk afzonderlijk; maar toch verlangt zij het licht van de openbaring te doen samen gaan met de menselijke bekwaamheid om zó de weg te verlichten, die de mensheid sinds kort heeft ingeslagen.
Voor de gelovigen staat één ding vast: op zich zelf beschouwd is de individuele en collectieve menselijke activiteit, deze gigantische onderneming van de mensen om door alle eeuwen heen hun levensomstandigheden te verbeteren geheel in overeenstemming met het plan van God. Want de mens, geschapen naar Gods beeld, heeft de opdracht om de aarde met alles, wat ze bevat, aan zich dienstbaar te maken en over de wereld te heersen in rechtvaardigheid en heiligheid Vgl. Gen. 1, 26-27 Vgl. Gen. 9, 3 Vgl. Wijsh. 9, 3 , om God te erkennen als Schepper van alle dingen en zich zelf en het heelal te richten op Hem. Zo moet Gods naam verheerlijkt worden over de gehele aarde Vgl. Ps. 8, 7.10 , doordat alles aan de mens onderworpen is.
Dit geldt ook voor de gewone dagelijkse arbeid.
Want de mannen en vrouwen, die, bij de zorg voor het levensonderhoud van zich zelf en hun gezin, hun werk tevens in dienst stellen van de samenleving, mogen met alle recht in hun arbeid de voortzetting zien van het werk van de Schepper, een dienstbetoon aan hun broeders en een persoonlijke bijdrage tot de verwezenlijking van Gods plan in de geschiedenis. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 150
De Christenen denken er dus volstrekt niet aan, de vruchten van het menselijk vernuft en de menselijke durf te plaatsen tegenover de macht van God of het redelijk schepsel te zien als een rivaal van de Schepper; integendeel, het is hun overtuiging, dat de successen van de mensheid een teken zijn van Gods grootheid en een uitvloeisel van zijn onuitsprekelijk raadsbesluit. Hoe meer echter de macht van de mensen zich uitbreidt, des te meer neemt ook hun verantwoordelijkheid toe, zowel individueel als collectief. Hieruit blijkt, dat de boodschap van het christendom de mensen niet aftrekt van de opbouw van de wereld en voor hun niet een reden is om de belangen van hun medemensen te verwaarlozen, maar hen nog dringender verplicht, zich voor dit alles in te zetten. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Overig document, Boodschap van de Concilievaders (20 okt 1962)
Gelijk de menselijke activiteit voortkomt uit de mens, zo is ze ook gericht op de mens. Door zijn arbeid immers verandert de mens niet alleen de dingen en de samenleving, maar vervolmaakt hij ook zich zelf.
Hij doet veel kennis op, ontwikkelt zijn begaafdheden, treedt uit zich zelf een stijgt uit boven zich zelf. Deze uitgroei is, mits goed begrepen, veel belangrijker dan de opeenhoping van alle mogelijke uiterlijke rijkdom.
De waarde van de mens ligt meer in hetgeen hij is dan in hetgeen hij bezit. Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot het Corps Diplomatique (7 jan 1965) Insgelijks bezit al wat de mensen doen met het oog op grotere rechtvaardigheid, een ruimere broederlijkheid, een menselijker ordening in de sociale betrekkingen grotere waarde dan de technische vooruitgang. Want deze laatste kan wel de materiële basis bieden voor de menselijke ontwikkeling, maar hij is niet in staat uit zich zelf alleen deze menselijke ontwikkeling te realiseren.
De norm voor de menselijke activiteit is derhalve, dat ze, overeenkomstig het plan en de wil van God, beantwoordt aan het waarachtig welzijn van de mensheid, en dat ze de mens én als individu én als lid van de samenleving in staat stelt, zijn totale roeping te ontplooien en te vervullen.
Toch schijnen velen van onze tijdgenoten de vrees te koesteren, dat een te nauw samengaan van menselijke activiteit en godsdienst gevaar oplevert voor de autonomie van de mensen, de gemeenschappen of de wetenschap.
Vat men de autonomie van de aardse werkelijkheden zó op, dat de geschapen dingen en de gemeenschappen zelf hun eigen wetten en hun eigen waarden bezitten, die de mens geleidelijk moet ontdekken, benutten en ordenen, dan is de eis van autonomie ten volle gerechtvaardigd, want ze stemt overeen met het dringend verlangen van de moderne mensen en beantwoordt ook aan de wil van de Schepper. Immers krachtens de aard zelf van de schepping bezitten de dingen hun eigen bestaan waarheid, voortreffelijkheid, hun eigen wetten en orde, die de mens dient te eerbiedigen door de eigen methoden van iedere wetenschap en techniek te erkennen. Daarom zal een methodisch onderzoek op elk wetenschappelijk gebied, mits het echt wetenschappelijk gebeurt en overeenkomstig de morele normen, nooit werkelijk in strijd zijn met het geloof, omdat de profane werkelijkheden en de geloofswerkelijkheden haar oorsprong hebben in dezelfde God. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 5-6 Nog sterker: wie met nederigheid en volharding tracht door te dringen in de geheimen der dingen, wordt, hoewel onbewust, als het ware geleid door de hand van God, die alles in stand houdt en aan alle dingen het wezen geeft. Daarom betreuren wij bepaalde opvattingen, die soms ook onder de christenen geheerst hebben, vanwege een gebrek aan inzicht in de rechtmatige autonomie van de wetenschap, opvattingen, die spanningen en conflicten hebben veroorzaakt en aanleiding waren, dat velen een tegenstelling gingen zien tussen geloof en wetenschap. Vgl. Mgr. Pio Paschini, Vita e opere di Galileo Galilei. 2 vol. Ed. Vatic. 1964.
Maar als men met "autonomie van de aardse werkelijkheden” bedoelt, dat de geschapen dingen niet afhankelijk zijn van God en dat de mens er over kan beschikken zonder ze op de Schepper te richten, dan is voor iedereen die God erkent, de valsheid van deze stelling overduidelijk. Want zonder de Schepper verzinkt het schepel in het niet. Overigens hebben alle gelovigen, tot welke godsdienst zij ook behoorden, altijd in de taal van het geschapene de stem en de openbaring van God gehoord. Ja, door het vergeten van God wordt het schepsel zelf in duisternis gehuld.
Maar geheel in overeenstemming met een eeuwenlange ervaring houdt de heilige Schrift de mensen voor, dat de menselijke vooruitgang, die een groot goed is voor de mens, ook een grote verleiding in zich sluit. Want, omdat de hiërarchie der waarden is verstoord en het kwade is vermengd met het goede, zijn individuen en groepen geneigd, slechts hun eigen belangen na te streven en niet die van anderen. Het gevolg hiervan is, dat de wereld niet meer het terrein is van ware broederlijkheid, terwijl de verhoogde macht van de mens het menselijk geslacht zelf dreigt te vernietigen.
Door heel de mensengeschiedenis heen loopt een draad van harde strijd tegen de machten der duisternis. Deze strijd dateert van af het begin van de wereld en zal, volgens het woord van de Heer Vgl. Mt. 24, 13 Vgl. Mt. 13, 24-30.36-43 voortduren tot aan de laatste dag. Wil de mens vasthouden aan het goede, dan moet hij deze strijd zonder ophouden strijden; en slechts ten koste van grote inspanning en met de hulp van Gods genade kan hij de eenheid in zich zelf verwezenlijken.
Terwijl dus de Kerk van Christus, vertrouwend op het plan van de Schepper, erkent, dat de menselijke vooruitgang het ware geluk van de mensen kan dienen, moet zij toch ook het woord van de apostel laten horen: "Stemt uw gedrag niet af op deze Wereld” (Rom. 12, 2), dat is op die geest van ijdelheid en boosheid, die de menselijke activiteit, geroepen tot de dienst van God en de mens, verlaagt tot een instrument van zonde.
Vraagt men dus naar de weg om deze droevige situatie te boven te komen, dan antwoorden de christenen, dat alle menselijke activiteiten, die vanwege de menselijke trots en de ongeordende eigenliefde dagelijks gevaar lopen. Moeten gezuiverd worden en tot hun perfectie moeten komen door het kruis en de verrijzenis van Christus. Want door Christus verlost en een nieuw schepsel geworden in de Heilige Geest, kan en moet de mens de dingen liefhebben, die God geschapen heeft. Van God immers ontvangt hij ze en hij beschouwt en vereert ze als komende uit Gods hand.
Hij dankt zijn Weldoener er voor, en hij gebruikt en geniet het geschapene in een geest van armoede en vrijheid; en zo komt hij tot het ware bezit van de wereld, als iemand, die niets heeft en toch alles bezit. Vgl. 2 Kor. 6, 10
„Want alles is van u, maar gij zijt van Christus en Christus is van God” (1 Kor. 3, 22-23).
Het Woord Gods, waardoor alles is geworden en dat Zelf vlees is geworden is op aarde komen wonen onder de mensen. Vgl. Joh. 1, 3.14 Het is als volmaakt mens de geschiedenis van de wereld binnen getreden en heeft haar in Zich opgenomen en tot eenheid gebracht. Vgl. Ef. 1, 10 Hij openbaart ons, "dat God liefde is” (1 Joh. 4, 8), en terzelfder tijd leert Hij ons, dat de fundamentele wet van de menselijke volmaaktheid en bij gevolg van de omvorming van de wereld is: het nieuwe gebod van de liefde. Aan allen, die in de goddelijke liefde geloven, geeft Hij de zekerheid, dat de weg van de liefde voor alle mensen open staat en dat het streven naar de vestiging van een universele broederlijkheid niet zinloos is. Tegelijk vermaant Hij ons, dat die liefde niet alleen beoefend moet worden in schitterende daden, maar vóór alles in het gewone leven van iedere dag. Door voor ons allen, zondaars, te sterven Vgl. Joh. 3, 14-16 Vgl. Rom. 5, 8-10 leert Hij ons door zijn voorbeeld, dat wij ook het kruis moeten dragen, het kruis, dat het vlees en de wereld op de schouders leggen van hen, die vrede en rechtvaardigheid zoeken.
Door zijn verrijzenis tot Heer aangesteld, werkt Christus, aan wie alle macht is gegeven in de hemelen op aarde Vgl. Hand. 2, 36 Vgl. Mt. 28, 18 , thans door de kracht van zijn Geest in de harten der mensen. Hij wekt in hen niet alleen het verlangen naar de toekomstige wereld, maar door dit verlangen bezielt, zuivert en versterkt Hij ook het edelmoedig streven, waardoor de mensheid haar leven menselijker tracht te maken en heel de aarde te richten op dit doel. Maar de gaven van de Geest zijn verschillend. Sommigen roept Hij om een duidelijk getuigenis af te leggen van het verlangen naar de hemelse woning en om dit verlangen in de mensenfamilie levendig te houden; anderen roept Hij om zich aan de aardse dienst van de mensen te wijden en om door dit dienstbetoon de bouwstenen voor het hemels koninkrijk te leveren. Maar van allen maakt Hij vrije mensen, die, door het verzaken aan de eigenliefde en door alle aardse krachten te benutten voor het menselijk leven, zich moedig op weg begeven naar de toekomst, wanneer de mensheid zelf een welgevallige offerande zal worden voor God. Vgl. Rom. 15, 16
Als een onderpand van deze hoop en als voedsel voor de reis heeft de Heer aan de zijnen het sacrament van het geloof nagelaten, waarin elementen van de natuur, door de mens gecultiveerd, worden veranderd in het glorievol Lichaam en Bloed; dit is de maaltijd van de broederlijke gemeenschap en een voorsmaak van het hemels gastmaal.
Wij weten niet, wanneer de voltooiing van de aarde en de mensheid zal komen Vgl. Hand. 1, 7 en evenmin kennen wij de wijze van omvorming van het heelal. De wereld die wij zien en die gewond is door de zonde, gaat wel voorbij Vgl. 1 Kor. 7, 31 H. IreneĆ¼s van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. V, 36: P.G. 8, 1221, maar wij weten dat God ons een nieuwe woning bereidt en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid zal wonen Vgl. 2 Kor. 5, 2 Vgl. 2 Pt. 3, 13 , en waarvan het geluk alle menselijke verlangens naar vrede zal vervullen en overtreffen. Vgl. 1 Kor. 2, 9 Vgl. Openb. 21, 4-5 Dan zullen als de dood overwonnen is, de kinderen Gods in Christus verrijzen en wat gezaaid was in zwakte en vergankelijkheid zal bekleed worden met onvergankelijkheid Vgl. 1 Kor. 15, 42.53 ; de liefde en haar werken zullen blijven Vgl. 1 Kor. 13, 8 Vgl. 1 Kor. 3, 14 en heel deze schepping, die God gemaakt heeft voor de mens, zal verlost worden van de slavernij der vergankelijkheid. Vgl. Rom. 8, 19-21
Zeker wij worden er aan herinnerd, dat het geen nut heeft voor een mens heel de wereld te winnen als hij zich zelf hierdoor de ondergang berokkent. Vgl. Lc. 9, 25 Toch mag de verwachting van de nieuwe aarde onze zorg voor deze aarde niet verzwakken; integendeel, ze moet die zorg aanmoedigen, want hier groeit het lichaam van de nieuwe mensenfamilie, dat reeds een zekere afschaduwing kan bieden van de nieuwe wereld.
Ofschoon wij dus goed onderscheid moeten maken tussen de aardse vooruitgang en de groei van het Koninkrijk van Christus, is die aardse vooruitgang toch van groot belang voor het Koninkrijk Gods, voor zover hij kan bijdragen tot een betere ordening van de menselijke samenleving. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931), 42-43
Want, na de waarden van de menselijke waardigheid, van de broederlijke gemeenschap en van de vrijheid, allemaal goede vruchten van de natuur en van onze activiteit, op aarde te hebben verbreid in de Geest van de Heer en overeenkomstig zijn gebod, zullen wij ze later terugvinden maar dan gezuiverd van iedere smet, verlicht en verheerlijkt, op de tijd waarop Christus aan zijn Vader zal aanbieden "een eeuwig en universeel koninkrijk, een koninkrijk van waarheid en leven, een koninkrijk van heiligheid en genade, een koninkrijk van rechtvaardigheid, liefde en vrede” Prefatie op het feest van Christus - Koning. Op mysterievolle wijze is dit Koninkrijk reeds hier op aarde aanwezig; en het zal zijn voltooiing bereiken bij de komst van de Heer.