7 december 1965
1. Krachtens haar zending om heel de wereld te verlichten met de boodschap van het Evangelie en alle mensen van welk volk, ras en van welke cultuur ook, te verenigen in één Geest, staat de Kerk voor ons als een teken van de broederlijkheid, die een eerlijke dialoog mogelijk maakt en versterkt.
2. Maar het allereerste vereiste daartoe is, dat wij in de Kerk zelf de hoogachting en eerbied voor elkaar en de onderlinge eendracht bevorderen, met erkenning van alle rechtmatige verscheidenheid, om zo te komen tot een steeds vruchtbaarder dialoog tussen allen, die het éne volk Gods uitmaken, de herders en de andere gelovigen. Immers, wat de gelovigen verenigt is sterker dan wat hen verdeelt: eenheid in het noodzakelijke, vrijheid in twijfel en bij alles de liefde.
3. Onze gedachten gaan tevens uit naar de broeders, die nog niet in volledige eenheid met ons leven, en naar hun gemeenschappen, met wie wij echter verbonden zijn door de belijdenis van de Vader, de Zoon, en de Heilige Geest en door de band van de liefde; wij weten immers, dat ook vele niet-christenen tegenwoordig verlangend uitzien naar de eenheid van de christenen. Want hoe meer deze eenheid, onder de machtige stuwing van de Heilige Geest, groeit in de waarheid en de liefde, des te meer zal zij voor de gehele wereld een voorbode zijn van eenheid en vrede. Daarom moeten wij onze krachten verenigen en zoeken naar steeds meer geëigende methoden om dit prachtige doel in onze tijd succesvol te verwezenlijken. Zo zullen wij in een altijd grotere trouw aan het Evangelie broederlijk samenwerken in dienst van de mensenfamilie, die in Christus Jezus wordt geroepen tot de familie van Gods kinderen.
4. Onze gedachten gaan daarom ook uit naar allen, die God erkennen en wier tradities kostbare religieuze en menselijke elementen bewaren, en wij spreken de hoop uit, dat een eerlijke dialoog ons allen er toe moge brengen om getrouw open te staan voor de drang van de Geest en deze met ijver te volgen.
5. Van onze kant sluit het verlangen naar zulk een dialoog, die alleen door de liefde voor de waarheid moet worden geïnspireerd en die met de nodige voorzichtigheid moet worden gevoerd, niemand uit, noch degenen, die de edele goederen van de menselijke geest in ere houden, maar de Schepper er van nog niet erkennen, noch degenen, die de Kerk bestrijden en haar op allerlei manieren vervolgen. Omdat God de Vader de oorsprong en het einddoel is van alle mensen, zijn wij allen geroepen om broeders te zijn. Daarom moeten en kunnen wij zonder geweld en zonder bedrog samenwerken aan de opbouw van de wereld in een waarachtige vrede, bestemd als wij zijn voor eenzelfde menselijke en goddelijke roeping.