7 december 1965
Intussen wint altijd meer de overtuiging veld, dat de mensheid niet alleen haar heerschappij over het geschapene voortdurend kan en moet versterken, maar dat zij ook tot taak heeft een politieke, sociale en economische orde te vestigen, die voor de mens van steeds groter nut kan zijn en individuen en groepen kan helpen om hun eigen waardigheid te handhaven en ontwikkelen.
Vandaar, dat velen verbitterd de goederen voor zich opeisen, waarvan zij eerlijk menen beroofd te zijn door onrechtvaardigheid of onbillijke verdeling. De volken, die nog in ontwikkeling zijn of pas hun zelfstandigheid hebben verkregen, verlangen hun deel van de weldaden van de moderne beschaving niet alleen op politiek, maar ook op economisch gebied, en wensen onbelemmerd hun rol te spelen in de wereld. Toch wordt de kloof tussen hen en de rijkere landen, die zich sneller ontwikkelen, en dikwijls ook hun economische afhankelijkheid ten opzichte van deze landen altijd groter. De volkeren, die honger lijden, roepen de meer welvarende volken ter verantwoording. De vrouwen eisen, de gelijken te worden van de mannen rechtens en in feite, in zover dit nog niet het geval is. De arbeiders en de landbouwers zijn niet mee tevreden alleen maar hun levensonderhoud te verdienen maar willen ook door hun arbeid hun persoonlijkheid ontwikkelen en daarboven actief deel nemen aan de ordening van het economische, sociale, politieke en culturele leven. Voor het eerst in de geschiedenis heerst bij alle volkeren de overtuiging, die de cultuurgoederen daadwerkelijk ten goede kunnen en moeten komen van alen.
Achter al deze eisen gaat een dieper en meer algemeen verlangen schuil: individuen en groepen hunkeren naar een vol, vrij menswaardig bestaan, en willen alles, wat de moderne wereld hun in zo ruime matte kan bieden, ten dienste stellen van zich zelf. Ook bij de naties zijn wij een steeds steker streven om tot een zekere universele gemeenschap te komen.
Als wij dit alles beschouwen, krijgen wij van de moderne wereld dit beeld: ze is machtig en zwak tegelijk, in staat tot het beste en het slechtste: ze kan de weg op naar vrijheid of slavernij, naar vooruitgang of achteruitgang, naar broederlijkheid of haat. Daarenboven wordt die mens er zich van bewust, dat het van hem afhangt, aan de krachten, die hij zelf heeft opgeroepen en die hem kunnen verpletteren of van nut zijn, de juiste richting te geven. Daarom stelt hij zich allerlei vragen.