• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
Spanningen in de moderne wereld

Deze snelle ontwikkeling, die niet zelden ordeloos verloopt, en reeds het feit zelf, dat de in de wereld bestaande spanningen dieper tot ons doordringen, dit veroorzaakt conflicten en spanningen of spitst deze toe.

In de mens zelf ontstaat er dikwijls spanning tussen het moderne praktische verstand en het theoretische denken, dat niet in staat is om het geheel van zijn kennis te beheersen of het te ordenen in een goede synthese. Insgelijks ontstaat er spanning tussen de drukkende zorg voor praktische resultaten en de eisen van het zedelijk besef en veelal ook tussen de situatie van het leven in gemeenschap en de eisen, die gesteld worden door het persoonlijk denken en zelfs door de contemplatie.

Wij zien tenslotte een spanning tussen de specialisatie van de menselijke activiteit en de totale visie op de werkelijkheid.

In het gezinsleven ontstaan er spanningen ofwel ten gevolge van de zorgelijke demografische, economische en sociale omstandigheden, ofwel door moeilijkheden tussen de jongere en oudere generatie ofwel ten gevolge van een nieuw type van sociale betrekkingen tussen man en vrouw.

Grote spanningen doen zich ook voor tussen de rassen en tussen de verschillende maatschappelijke groeperingen; tussen de rijke landen en de minder welvarende of behoeftige landen; verder tussen de internationale vredesinstituten en de zucht om eigen ideologieën te verbreiden, of het collectieve egoïsme van staten of andere gemeenschappen.

Vandaar wantrouwen en vijandschap, conflicten en lijden, waarvan de mens zelf zowel de oorzaak als het slachtoffer is.

De waardigheid van het zedelijk geweten

In het diepst van zijn geweten ontdekt de mens een wet, die hij zich zelf niet gegeven heeft, maar waaraan hij moet gehoorzamen. De stem van deze wet spoort hem voortdurend aan, het goede lief te hebben en te doen, en het kwade te vermijden, en op het juiste ogenblik zegt ze hem diep in zijn hart: doe dit, doe dat niet. Want de mens heeft een wet, die door God in zijn hart geschreven is, en het maakt zijn waardigheid uit, aan deze wet te gehoorzamen en volgens deze wet zal hij geoordeeld worden. Vgl. Rom. 2, 14-16 Het geweten is de meest verborgen kern en het heiligdom van de mens, waar hij alleen is met God, wiens stem klinkt in zijn binnenste. Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Bij gelegenheid van de dag van de Familie: "Het gezin is de bakermat", La Famiglia - Over de vorming van het christelijk geweten bij de jeugd (23 mrt 1952), 3 Door het geweten openbaart zich op wonderbare wijze die wet, welke haar vervulling vindt in de liefde tot God en de naaste. Vgl. Mt. 22, 37-40 Vgl. Gal. 5, 14 Het trouw volgen van het geweten doet de christenen samen met de andere mensen zoeken naar de waarheid en naar de juiste oplossing van zovele morele problemen, die zich voordoen in het persoonlijke en in het sociale leven. Hoe sterker dus het goede geweten zich doet gelden, des te minder zullen personen en groepen zich laten leiden door blinde willekeur en des te meer zullen zij er naar streven, zich te richten naar de objectieve normen van de zedelijkheid. Dikwijls echter dwaalt het geweten ten gevolge van een onoverkomelijke onwetendheid, zonder dat het daardoor zijn waardigheid verliest. Dit is echter niet het geval, wanneer de mens zich weinig moeite geeft om te onderzoeken, wat waar en goed is, en het geweten langzamerhand zo goed als blind wordt door de gewoonte van het zondigen.

Vormen en oorzaken van het atheïsme

De diepste grond van de waardigheid van de mens bestaat in zijn roeping tot de gemeenschap met God. Reeds bij zijn geboorte ontvangt de mens de uitnodiging tot een dialoog met God. Want hij bestaat alleen, doordat hij door God uit liefde is geschapen en door Hem altijd uit liefde in stand wordt gehouden; en zijn leven is alleen dan volledig volgens de waarheid, wanneer hij die liefde in vrijheid erkent en zich aan zijn Schepper toevertrouwt. Maar veel van onze tijdgenoten zien deze innerlijke levensverbondenheid met God in het geheel niet of verwerpen haar uitdrukkelijk. Zodoende is het atheïsme een van de meest ernstige feiten van onze tijd en verdient het een zeer nauwkeurige bestudering.

Met de term “atheïsme” worden zeer uiteenlopende verschijnselen aangeduid. Sommigen loochenen uitdrukkelijk het bestaan van God, anderen menen, dat de mens omtrent Hem helemaal niets kan zeggen. Weer anderen gebruiken bij de bestudering van het Godsprobleem een methode, die dit probleem doet voorkomen als geen zin hebbend. Velen overschrijden op onverantwoorde wijze de grenzen van de positieve wetenschappen en willen ofwel alles verklaren uitsluitend uit dit wetenschappelijk oogpunt ofwel vervallen in een ander uiterste door geen enkele absolute waarheid meer aan te nemen. Sommigen verheffen de mens tot zulk een hoogte, dat daardoor het geloof in God als het ware wordt verlamd; zij schijnen eerder geneigd de mens op de voorgrond te plaatsen dan God te loochenen. Anderen stellen zich God zó voor, dat de voorstelling, die zij verwerpen, niets te maken heeft met de God van het Evangelie. Anderen stellen zich niet eens het probleem van God, alsof zij geen enkele godsdienstige onrust voelen en niet begrijpen, waarom zij zich druk zouden maken over godsdienst. Het atheïsme komt bovendien niet zelden voort uit een heftig protest tegen het kwaad in de wereld ofwel uit het feit, dat men een bepaalde menselijke waarden foutief de kenmerken van het absolute toekent, zodat deze waarden de plaats van God innemen. Ook de moderne beschaving kan, weliswaar niet uit zich zelf, maar omdat ze te veel opgaat in het aardse, dikwijls oorzaak zijn, dat men God moeilijker vindt.

Zeker, wie vrijwillig zijn hart voor God tracht te sluiten en godsdienstige problemen uit de weg wil gaan, tegen de stem van zijn geweten in, is niet vrij van schuld; toch zijn ook de gelovigen zelf hiervoor dikwijls in bepaalde mate verantwoordelijk. Het atheïsme is immers, als men het in zijn geheel beschouwt, niet iets, dat uit zich zelf ontstaat, maar uit verschillende oorzaken, waartoe ook behoort een kritische reactie tegen de godsdiensten en wel, in bepaalde streken, vooral de christelijke godsdienst. Daarom kunnen de gelovigen in belangrijke mate schuld hebben aan het ontstaan van het atheïsme, voor zover men moet toegeven, dat zij door het verwaarlozen van hun geloofsontwikkeling, door een onjuiste uiteenzetting van de leer of ook door tekorten in hun godsdienstig, redelijk en maatschappelijk leven, het ware gelaat van God en godsdienst verduisteren in plaats van dit helder te doen uitkomen.

De rechtmatige autonomie van de aardse werkelijkheden

Toch schijnen velen van onze tijdgenoten de vrees te koesteren, dat een te nauw samengaan van menselijke activiteit en godsdienst gevaar oplevert voor de autonomie van de mensen, de gemeenschappen of de wetenschap.

Vat men de autonomie van de aardse werkelijkheden zó op, dat de geschapen dingen en de gemeenschappen zelf hun eigen wetten en hun eigen waarden bezitten, die de mens geleidelijk moet ontdekken, benutten en ordenen, dan is de eis van autonomie ten volle gerechtvaardigd, want ze stemt overeen met het dringend verlangen van de moderne mensen en beantwoordt ook aan de wil van de Schepper. Immers krachtens de aard zelf van de schepping bezitten de dingen hun eigen bestaan waarheid, voortreffelijkheid, hun eigen wetten en orde, die de mens dient te eerbiedigen door de eigen methoden van iedere wetenschap en techniek te erkennen. Daarom zal een methodisch onderzoek op elk wetenschappelijk gebied, mits het echt wetenschappelijk gebeurt en overeenkomstig de morele normen, nooit werkelijk in strijd zijn met het geloof, omdat de profane werkelijkheden en de geloofswerkelijkheden haar oorsprong hebben in dezelfde God. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 5-6 Nog sterker: wie met nederigheid en volharding tracht door te dringen in de geheimen der dingen, wordt, hoewel onbewust, als het ware geleid door de hand van God, die alles in stand houdt en aan alle dingen het wezen geeft. Daarom betreuren wij bepaalde opvattingen, die soms ook onder de christenen geheerst hebben, vanwege een gebrek aan inzicht in de rechtmatige autonomie van de wetenschap, opvattingen, die spanningen en conflicten hebben veroorzaakt en aanleiding waren, dat velen een tegenstelling gingen zien tussen geloof en wetenschap. Vgl. Mgr. Pio Paschini, Vita e opere di Galileo Galilei. 2 vol. Ed. Vatic. 1964.

Maar als men met "autonomie van de aardse werkelijkheden” bedoelt, dat de geschapen dingen niet afhankelijk zijn van God en dat de mens er over kan beschikken zonder ze op de Schepper te richten, dan is voor iedereen die God erkent, de valsheid van deze stelling overduidelijk. Want zonder de Schepper verzinkt het schepel in het niet. Overigens hebben alle gelovigen, tot welke godsdienst zij ook behoorden, altijd in de taal van het geschapene de stem en de openbaring van God gehoord. Ja, door het vergeten van God wordt het schepsel zelf in duisternis gehuld.

De hulp, die de Kerk wil bieden aan iedere mens

De moderne mens is op weg naar een vollediger ontwikkeling van zijn persoonlijkheid en naar een steeds meer ontdekken en beklemtonen van zijn rechten. Waar het nu de taak is van de Kerk, het mysterie van God bekend te maken, die het laatste doel is van de mens, onthult zij aan de mens tevens de zin van zijn eigen bestaan, nl. de wezenlijke waarheid omtrent de mens. De Kerk weet heel goed, dat alleen God, wiens dienares zij is, antwoord geeft op de diepste verlangens van het menselijk hart, dat nooit volledig rust vindt in de aardse goederen. Zij weet ook, dat de mens, als gevolg van de voortdurende werking van Gods Geest, nooit geheel onverschillig kan blijven voor het probleem van de godsdienst, zoals blijkt uit de ervaring van vroegere eeuwen en ook uit allerlei gegevens van onze tijd. Want de mens zal altijd het verlangen hebben naar een, althans vage, kennis van de betekenis van zijn leven, zijn arbeid en zijn dood. Het aanwezig-zijn zelf van de Kerk roept deze problemen bij hem op. Maar alleen God, die de mens naar zijn beeld heeft geschapen en hem van de zonde heeft verlost, kan op deze vragen een afdoend antwoord geven, en Hij doet dit door de Openbaring in Christus, zijn Zoon, die is mens geworden. Al wie Christus, de volmaakte mens, volgt, wordt zelf ook meer mens.

Op grond van dit geloof kan de Kerk de waardigheid van de menselijke natuur beschermen tegen al die wisselende opvattingen, waarvan sommigen bijv. het menselijk lichaam neerhalen of het op overdreven wijze verheffen. Geen enkele menselijke wet stelt de persoonlijke waardigheid en de vrijheid zo veilig als het Evangelie van Christus, dat aan de Kerk is toevertrouwd. Want dit Evangelie verkondigt met alle nadruk de vrijheid van de kinderen Gods en verwerpt elke vorm van slavernij die in laatste instantie een gevolg is van de zonde. Vgl. Rom. 8, 14-17 Zij eerbiedigt nauwgezet de waardigheid van het geweten en zijn vrije beslissing, leert onophoudelijk, dat de menselijke talenten veelvoudige vruchten moeten dragen voor de dienst van God en voor het welzijn van de mensen en zij beveelt tenslotte allen aan in de liefde van allen. Vgl. Mt. 22, 39 Dit alles in overeenstemming met de fundamentele wet van de christelijke heilsorde. Want ofschoon dezelfde God tegelijk Schepper is en Verlosser, de Heer van de menselijke geschiedenis en van de heilsgeschiedenis, toch heeft deze goddelijke orde de rechtmatige autonomie van het schepsel en met name van de mens niet op, maar herstelt en versterkt deze veeleer in haar waardigheid.

Krachtens het Evangelie, dat aan haar is toevertrouwd, verkondigt de Kerk derhalve de rechten van de mens, en zij erkent en waardeert ten zeerste het dynamische van de moderne tijd, dat deze rechten overal bevordert. Deze beweging moet echter doortrokken worden van de geest van het Evangelie en gevrijwaard voor iedere vorm van valse autonomie.

Want gemakkelijk komen wij er toe te menen, dat onze persoonlijke rechten slechts dán ten volle veilig zijn, als wij ons bevrijd zien van elke norm van de goddelijke wet. Maar op deze manier wordt de waardigheid van de menselijke persoon niet gesauveerd, maar veeleer vernietigd.

De diepe levens- en liefdesgemeenschap van de gehuwden, die door de Schepper is ingesteld en waaraan Hij eigen wetten heeft gegeven, komt tot stand door het huwelijksverbond, d.i. door een persoonlijke onherroepelijke instemming. Zo ontstaat uit de menselijke akt, waardoor de echtgenoten zich aan elkaar schenken en elkaar ontvangen, ook voor de menselijke samenleving het instituut, dat zijn stabiliteit ontleent aan Gods ordening. Omdat deze heilige band het welzijn zowel van echtgenoten en kinderen als van de samenleving beoogt, is hij niet afhankelijk van menselijke willekeur. Want God zelf is de maker van het huwelijk, dat verschillende waarden en doelstellingen heeft Vgl. H. Augustinus, De bono Coniugali. P.L. 40 375-376 en 394 Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III Q. 49, a. 3 ad 1 Vgl. Concilie van Florence, Decreet, Sessio VIII - 8e Sessie: Decreet voor de Armeniërs, Exsultate Deo - Decretum pro Armenis (22 nov 1439), 17 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken, Casti Connubii (31 dec 1930), 14-37. delen van hfd. 2, art. 1 en 2, DH 3703-3714 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken, Casti Connubii (31 dec 1930), 7-8, die alle van het grootste belang zijn voor de instandhouding van het menselijk geslacht, voor de persoonlijke vervolmaking en de eeuwige bestemming van de afzonderlijke leden van het gezin, voor de waardigheid, de stabiliteit, de vrede en de voorspoed van het gezin zelf en van heel de menselijke samenleving. Krachtens hun natuurlijke aard zijn het instituut van het huwelijk en de huwelijksliefde gericht op het voortbrengen en opvoeden van kinderen, en ze vinden hierin als het ware hun hoogtepunt en bekroning. En zo geven man en vrouw, die door het huwelijksverbond "niet langer twee zijn, maar één vlees” (Mt. 19, 6), elkaar hulp en dienstbetoon door de innige verbondenheid van hun persoon en hun activiteit; zo ervaren zij de zin van hun eenheid en verdiepen deze steeds meer. Deze innige verenging, als zijnde het zich wederzijds wegschenken van twee personen, en eveneens het welzijn van de kinderen, vereisen de algehele trouw van de echtgenoten en hun onverbreekbare eenheid. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken, Casti Connubii (31 dec 1930), 24-27

Christus de Heer heeft zijn overvloedige zegen geschonken aan deze liefde met haar vele aspecten, die ontsprongen is aan de goddelijke liefdebron en gevormd naar het model van zijn eenheid met de Kerk.

Want gelijk God eens het initiatief nam tot een verbond van liefde en trouw met zijn volk Vgl. Hos. 2 Vgl. Jer. 3, 6-13 Vgl. Ez. 16 Vgl. Ez. 23 Vgl. Jes. 54 , zo komt nu de Verlosser der mensen, de Bruidegom van de Kerk Vgl. Mt. 9, 15 Vgl. Mc. 2, 19-20 Vgl. Lc. 5, 34-35 Vgl. Joh. 3, 29 Vgl. Ef. 5, 27 Vgl. Openb. 19, 7-8 Vgl. Openb. 21, 2.9 , door het sacrament van het huwelijk tegemoet aan de christelijke echtgenoten. Hij blijft met hen, opdat de echtgenoten elkaar door hun wederzijdse overgave zouden liefhebben in eeuwige trouw, zoals Hij zelf de Kerk heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgeleverd. Vgl. Ef. 5, 25 De echte huwelijksliefde wordt opgenomen in de goddelijke liefde en wordt gericht en verrijkt door de verlossende kracht van Christus en de heilbrengende werkzaamheid van de Kerk, opdat de echtgenoten veilig en zeker de weg zouden vinden naar God en hulp en kracht ontvangen in hun sublieme taak van vader en moeder. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11.34-35.41 Daarom worden de christelijke echtgenoten door een bijzonder sacrament gesterkt en als het ware gewijd met het oog op de plichten en de waardigheid van hun staat. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken, Casti Connubii (31 dec 1930), 131 Doordat zij uit de kracht van dit sacrament hun taak in huwelijk en gezin vervullen in de geest van Christus, die heel hun leven doordringt van geloof, hoop en liefde, verwezenlijken zij steeds meer hun persoonlijke volmaaktheid en hun wederzijdse heiliging; en daardoor brengen zij samen eer aan God.

Gesteund door het voorbeeld van hun ouders en het gebed in het gezin, zullen de kinderen en ook alle huisgenoten gemakkelijker openstaan voor echte menselijkheid en de weg vinden naar het heil en de heiligheid. Wat de echtgenoten betreft, die bekleed zijn met de waardigheid en de taak van het vaderschap en het moederschap: zij moeten nauwgezet de plicht van opvoeding vervullen, die op hen allereerst rust, vooral die van de godsdienstige opvoeding.

De kinderen van hun kant dragen als levende leden van het gezin op hun eigen wijze bij tot de heiliging van de ouders. Met dankbaarheid, piëteit en vertrouwen zullen zij de weldaden van hun ouders beantwoorden en als goede kinderen hen bijstaan in hun tegenspoed en in de eenzaamheid van hun oude dag. De weduwstaat, moedig aanvaard als voortzetting van de echtelijke roeping, moet door iedereen worden gerespecteerd. Vgl. 1 Tim. 5, 3 Het gezin moet van zijn eigen geestelijke rijkdom edelmoedig meedelen aan andere gezinnen.

Dan zal het christelijk gezin, als voortkomend uit het huwelijk, dat een beeld is van en een deelname aan het liefdeverbond tussen Christus en de Kerk Vgl. Ef. 5, 32 , aan allen laten zien de levende aanwezigheid van de Verlosser in de wereld en de ware aard van de Kerk, en dit zowel door de liefde van de echtgenoten, hun edelmoedige vruchtbaarheid, hun eenheid en trouw als door de liefdevolle samenwerking van alle gezinsleden.

Document

Naam: GAUDIUM ET SPES
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
Soort: 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Datum: 7 december 1965
Copyrights: © 1968, Ecclesia Docens 0724, uitg. Gooi & Sticht, Hilversum
Bewerkt: 6 oktober 2022

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test