7 december 1965
De innerlijke verbondenheid van de mensenfamilie vindt haar grote kracht en haar voltooiing in de eenheid van het gezin van de kinderen Gods, die haar grondslag heeft in Christus. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9
Zeker, de eigen zending, die Christus aan zijn Kerk heeft gegeven, is niet van politieke, economische of sociale aard; want het doel, dat Hij haar gesteld heeft, is van religieuze aard. Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot historici en archeologen, C'est Bien Volontiers (9 mrt 1956), 5-6. "Jezus Christus, Haar goddelijke Stichter, heeft haar geen culturele opdracht en geen cultureel doel gegeven. Het doel, dat Christus Haar aanwijst, is strikt godsdienstig... De Kerk moet de mensen tot God brengen opdat zij zich zonder voorbehoud aan Hem overgeven... Dit zuiver godsdienstig bovennatuurlijk doel mag de Kerk nooit uit het oog verliezen. De zin van heel haar actie, tot de laatste canon van haar Wetboek toe, kan geen andere zijn dan direct of indirect dit doel te bevorderen." Maar juist deze godsdienstige zending schenkt haar een taak, een licht en allerlei krachten, die hun diensten kunnen bewijzen bij de opbouw en de consolidatie van de mensengemeenschap volgens de goddelijke wet. Insgelijks mag en moet ook de Kerk zelf, waar zulks nodig is en naar gelang de omstandigheden van tijd en plaats, initiatieven in het leven roepen ten dienste van allen en heel bijzonder van de armen, zoals werken van caritas en dergelijke.
De Kerk erkent verder al het goede, dat er gelegen is in de moderne sociale dynamiek, met name de ontwikkeling naar een eenheid, het proces van een gezonde socialisatie en de groei van een burgerlijke en economische solidariteit. Want het bevorderen van de eenheid hangt samen met de fundamentele zending van de Klerk, omdat zij "in Christus als het ware het sacrament of het teken en instrument is van de innerlijke vereniging met God en van de eenheid van heel het mensdom”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 1 Zo toont zij aan de wereld, dat de waarachtige uiterlijke sociale eenheid haar bron heeft in de eenheid van de geesten en de harten, d.w.z. in dat geloof en die liefde, waarop haar eenheid onwrikbaar is gegrondvest in de Heilige Geest. De kracht immers, die de Kerk aan de moderne menselijke samenleving vermag te schenken, is gelegen in de beleving van dat geloof en die liefde en niet in een uiterlijke overheersing door louter menselijke middelen.
Omdat bovendien de Kerk, krachtens haar zending en haar aard, aan geen enkele bijzondere vorm van menselijke cultuur en aan geen enkel politiek, economisch of sociaal systeem is gebonden, kan zij krachtens haar universaliteit een zeer nauwe band vormen tussen de verschillende menselijke gemeenschappen en tussen de verschillende volken, mits deze haar vertrouwen schenken, en haar waarachtige vrijheid om haar zending te vervullen metterdaad erkennen. Dit is de reden, waarom de Kerk haar kinderen, maar ook alle mensen aanspoort om in deze familiegeest van kinderen Gods alle tweedracht tussen volken of rassen te overwinnen en om aan de rechtmatige menselijke groeperingen innerlijke vastheid te geven.
Al wat er dus aan waars, goeds en rechtvaardigs gevonden wordt in de meest verscheiden instellingen, die de mensheid voor zich heeft gesticht en zonder ophouden blijft stichten, geniet en groot respect van de kant van het Concilie. Het Concilie verklaart verder, dat de Kerk al dergelijke instellingen gaarne wil steunen en bevorderen, voor zover zulks binnen haar bereik ligt en met haar zending verenigbaar is. er is niets, wat de Kerk zo vurig verlangt als het welzijn van alle mensen te dienen en zich vrij te kunnen ontplooien onder elk regiem zonder uitzondering, dat de fundamentele rechten van de persoon en van het gezin en de eisen van het algemeen welzijn eerbiedigt.
1. Het is volkomen in overeenstemming met de menselijke natuur, dat er juridische-politieke structuren bestaan, die aan alle burgers steeds beter en zonder enige discriminatie de daadwerkelijk mogelijkheid bieden om vrij en actief deel te nemen zowel aan het opstellen van juridische grondregels van de politieke gemeenschap als aan het bestuur van de staat, en aan het omschrijven van het arbeidsterrein en de grenzen van de verschillende organen, als ook aan het kiezen van de regeerders. Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Kerstboodschap 1942, Con sempre (24 dec 1942) Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 26.52.73.75-76 Laten dus alle burgers er aan denken, dat zij het recht en de plicht hebben hun vrije stem te benutten ter bevordering van het algemeen welzijn. De Kerk heeft grote lof en waardering voor het werk van hen, die zich in dienst stellen van de mensen voor het welzijn van de publieke zaak en die de lasten van deze taak op zich nemen.
2. Wil de samenwerking van de burgers, door plichtsbesef gedragen, in het dagelijks politieke leven gelukkige resultaten opleveren, dan is er een positieve rechtsorde nodig met een billijke verdeling van gezagfuncties en –organen en een effectieve en onpartijdige bescherming van de rechten. De rechten van alle personen, gezinnen en groepen en de uitoefening van die rechten moeten erkend, gehandhaafd en bevorderd worden Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Op het Hoogfeest van Pinksteren ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Rerum Novarum, La Solennità (1 juni 1941), 16 Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 60.62-63, tegelijk met de verplichtingen, die le burgers rusten. Wat deze laatste betreft, moet genoemd worden de plicht om aan de staat de stoffelijke en persoonlijke diensten te bewijzen, die het algemeen welzijn vereist. De regeerders mogen verenigingen op het gebied van het gezin en op sociaal en cultureel gebied, en tussenorganen of –instituten niet belemmeren of hun wettige en doeltreffende werking onmogelijk maken; integendeel, zij moeten er naar streven, deze graag en volgens de juiste orde te steunen. De burgers van hun kant mogen noch individueel noch in groepsverband aan het publiek gezag al te grote macht verlenen en evenmin mogen zij opdringerig van het gezag te grote voordelen en hulp verlangen op het gevaar af, dat zij de verantwoordelijkheid van de personen, de gezinnen en de sociale groepen verminderen.
3. Vanwege de steeds meer ingewikkelde omstandigheden van onze tijd ziet het openbaar gezag zich verplicht, dikwijls in te grijpen in sociale, economische en culturele aangelegenheden ten einde voor de burgers en groepen gunstiger voorwaarden te scheppen om in vrijheid het volledig menselijk welzijn doeltreffender te kunnen verwezenlijken. Naar gelang van de verschillende landen en de ontwikkeling der volken kan men de verhouding tussen socialisatie Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 59-60 en de autonomie en de ontwikkeling van de persoon verschillend verstaan. Maar waar men met het oog op het algemeen welzijn de uitoefening van de rechten tijdelijk beperkt, daar moet de vrijheid, als de omstandigheden weer gewijzigd zijn, zo spoedig mogelijk hersteld worden. Het is in ieder geval onmenselijk, dat het politiek gezag ontaardt in totalitaire of dictatoriale vormen, die de rechten van de persoon of van de sociale groepen aantasten.
4. De burgers moeten zich toeleggen op een edelmoedige en loyale vaderlandsliefde, maar zonder bekrompenheid, d.w.z. zó, dat zij tevens het welzijn van de gehele mensenfamilie, die door verschillende banden tussen rassen, volken en naties verbonden wordt, altijd voor ogen houden.
5. Alle christenen moeten zich bewust worden van hun bijzondere eigen roeping in de politieke gemeenschap. Zij moeten een voorbeeld zijn van verantwoordelijkheidsgevoel en toewijding aan het algemeen welzijn. Zo zullen zij ook metterdaad tonen, hoe gezag kan samengaan met vrijheid, persoonlijk initiatief met de verbondenheid en solidariteit van heel het sociale lichaam, de voordelen van de eenheid met heilzame verscheidenheid Wat betreft de organisatie van de stoffelijke dingen, moeten zij het rechtmatig bestaan van tegenovergestelde opvattingen erkennen, en de burgers, die ook als groep, deze eerlijk verdedigen, respecteren. De politieke partijen moeten zich inzetten voor hetgeen zij noodzakelijk achten voor het algemeen welzijn. Maar nooit mogen zij het algemeen welzijn ondergeschikt maken aan hun eigenbelang.
6. Om alle burgers in staat te stellen, hun rol te spelen in het leven van de politieke gemeenschap, moet men grote zorg besteden aan de burgerlijke en politieke vorming, die op het ogenblik zo nodig is voor het volk als geheel en vooral voor de jongeren. Zij, die de nodige geschiktheid hebben of deze kunnen opdoen om in de politiek te gaan, - deze moeilijke maar tevens nobele kunst vgl. Paus Pius XI, Toespraak tot de leiders van de Katholieke universitaire federatie: Discorsi di Pio XI (ed. Bertetto), turijn, deel I (1960) 743. -, moeten zich hierop terdege voorbereiden en haar trachten te beoefenen zonder bijbedoelingen van eigenbelang en stoffelijk voordeel. Laten zij onkreukbaar en beleidvol strijd aanbinden tegen onrecht en onderdrukking, tegen de tirannie en onverdraagzaamheid van één man of één politieke partij, en laten zij zich eerlijk en rechtschapen, ja zelfs met liefde en met politieke moed geven aan het welzijn van allen.