7 december 1965
De eerbied en de liefde moeten zich eveneens uitstrekken tot hen, die op sociaal, politiek of ook op godsdienstig gebied een andere opvatting of een andere praktijk hebben dan wij. Want hoe dieper wij met menselijkheid en liefde doordringen in hun manier van denken, des te gemakkelijker zullen wij met hen tot een dialoog kunnen komen.
Deze liefde en welwillendheid mogen ons natuurlijk niet onverschillig maken ten opzichte van de waarheid en het goede. Ja, juist de liefde dwingt de leerlingen van Christus er toe, aan alle mensen de heilbrengende waarheid te verkondigen. Maar men moet onderscheid maken tussen de dwaling, die altijd verwerpelijk is, en de dwalende, die steeds zijn waardigheid als persoon behoudt, zelfs wanneer hij is verstrikt in valse of minder juiste religieuze opvattingen. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 158 God alleen is de rechter en Hij alleen doorvorst de harten en daarom verbiedt Hij ons te oordelen over iemands innerlijke schuld. Vgl. Lc. 6, 37-38 Vgl. Mt. 7, 1-2 Vgl. Rom. 2, 1-11 Vgl. Rom. 14, 10-12
De leer van Christus vraagt zelfs, dat wij ook de beledigingen vergeven Vgl. Mt. 5, 43-47 en ze strekt het gebod van de liefde, dat het gebod is van de nieuwe Wet, uit tot alle vijanden: ”Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten. Maar Ik zeg u: Bemint uw vijanden, doet wel aan wie u haten en bidt voor wie u vervolgen en belasteren” (Mt. 5, 43-44).