7 december 1965
Uit het feit, dat de mens een sociaal wezen is, volgt, dat er een afhankelijkheid bestaat tussen de ontplooiing van de menselijke persoon en de ontwikkeling van de samenleving. Want de menselijke persoon is en moet zijn het begin, het subject en het doel van alle sociale instellingen; hij heeft immers krachtens zijn aard het sociale leven volstrekt nodig. Vgl. H. Thomas van Aquino, Commentaria in Aristotelem - Sententia libri Ethicorum. Liber 1 Lectiones 1 Het sociale leven is dus niet iets bijkomstigs voor de mens, en daarom kan hij alleen maar groeien in al zijn begaafdheden en aan zijn roeping beantwoorden door de omgang met anderen, door onderling dienstbetoon en door het gesprek met zijn broeders.
Onder de sociale banden, die noodzakelijk zijn voor de vervolmaking van de mens, beantwoorden sommige, zoals het gezin en de politieke gemeenschap, meer onmiddellijk aan zijn diepste wezen; andere vinden hun oorsprong veeleer in zijn vrije wil. Door allerlei oorzaken nemen in onze tijd de onderlinge betrekkingen en de onderlinge afhankelijkheid voortdurend toe, met als gevolg het ontstaan van verschillende verenigingen en instellingen met publiekrechtelijk of privaatrechtelijke karakter. Hoewel dit verschijnsel, dat men socialisatie noemt, gevaren met zich meebrengt, levert het toch talrijke voordelen op voor de versterking en uitgroei van de kwaliteiten van de menselijke persoon en voor de verdediging van zijn rechten. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 61-62 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931), 136. vv.
Maar al is het waar, dat dit sociale leven aan de mensen veel te bieden heeft voor het goed vervullen van hun roeping, ook hun godsdienstige roeping, toch mag men niet ontkennen, dat de mensen ten gevolge van de sociale omstandigheden, waarin zij leven en waaraan zij af hun kinderjaren vastzitten, dikwijls van de goede weg worden afgetrokken en gedreven worden naar het kwaad. Het is zeker, dat de wanordelijkheden, die zo vaak optreden in de sociale sector, gedeeltelijk worden opgeroepen door de spanningen in de economische politieke en sociale structuren. Maar in diepste wezen ligt de oorzaak er van in het menselijk egoïsme en de menselijke hoogmoed, die ook het sociale milieu ruïneren. Waar de orde der dingen is aangetast door de gevolgen van de zonde, daar vindt de mens, die van af zijn geboorte tot het kwaad geneigd is, nieuwe aanleidingen tot zonde, die hij slechts kan overwinnen door harde inspanning en met de hulp van de genade.