Omdat de mens deel heeft aan het licht van Gods geest, is hij terecht van mening, dat hij door zijn verstand al het bestaande te boven gaat. Door onvermoeid te werken met zijn intellect door de eeuwen heen heeft hij ongetwijfeld vorderingen gemaakt in de empirische vakken, de techniek en de wetenschap. In onze tijd heeft hij schitterende successen behaald vooral in het doorvorsen en beheersen van de stoffelijke wereld. Toch heeft hij altijd een diepere waarheid gezocht en gevonden. Want het verstand is niet beperkt tot de uiterlijke verschijnselen alleen, maar het kan met echte zekerheid doordringen tot de begrijpelijke werkelijkheid, ook al is het ten gevolge van de zonde gedeeltelijk verduisterd en verzwakt.
De met verstand begaafde natuur van de menselijke persoon bereikt tenslotte haar volmaaktheid en moet die bereiken door middel van de wijsheid. Deze zet de geest van de mens met zachte drang er toe aan, het ware en goede te zoeken en lief te hebben. En is de mens eenmaal vervuld van deze wijsheid, dan voert ze hem door het zichtbare tot het onzichtbare.
Onze tijd heeft nog meer dan vroegere eeuwen behoefte aan deze wijsheid om aan alle nieuwe ontdekkingen van de mens een meer menselijk karakter te geven. Want de toekomst van de wereld zou in gevaar komen, als er geen wijze mensen zouden opstaan. Bovendien moet gezegd worden, dat vele volken, die economisch armer zijn, maar rijker aan wijsheid, aan de andere volken op dit punt grote steun kunnen bieden.
Door de gave van de Heilige Geest kan de mens in het geloof komen tot het beschouwen en het aanvoelen van Gods plannen. Vgl. Sir. 17, 7-8