Paus Franciscus - 8 december 2014
Het onderwerp dat ik voor deze boodschap gekozen heb, herinnert aan de brief van de
heilige Paulus aan Filemon, waarin de apostel aan zijn medewerker vraagt, Onesimus te verwelkomen, vroeger slaaf van Filemon en nu Christen geworden, en dus volgens Paulus waardig om als een broeder te worden aangezien. De apostel van de heidenen schrijft het volgende: “Misschien was dat wel de reden waarom hij een tijd lang bij u is weg geweest: dat ge hem voorgoed terug zoudt krijgen, nu niet meer als slaaf, maar als veel meer dan een slaaf, als een geliefde broeder” (Filem 15-16). Door Christen te worden, werd Onesimus een broeder van Filemon. Zo is bekering tot Christus of de aanvang van een leven als leerling in Christus, een nieuwe geboorte Vgl. 2 Kor. 5,17
Vgl. 1 Pt. 1,3
die broederlijkheid maakt tot een stichtende band van het gezinsleven en tot fundament van het sociale leven.
Wanneer wij in het boek Genesis Vgl. Gen. 1, 27-28 lezen dat God de mens schiep als man en vrouw en hen zegende om vruchtbaar en talrijk te worden, maakte Hij Adam en Eva tot ouders die door het vervullen van Gods zegening tot vruchtbaarheid en vermenigvuldiging, de eerste broederlijkheid hebben voortgebracht, die van Kaïn en Abel. Kaïn en Abel zijn broeders omdat zij uit dezelfde schoot komen en dus dezelfde oorsprong hebben, dezelfde natuur en waardigheid als hun ouders, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis.
Maar broederlijkheid drukt ook de veelheid en het verschil uit die tussen broeders bestaan, al zijn zij door geboorte verbonden en hebben zij dezelfde natuur en waardigheid. Als broeders en zusters, zijn dus alle personen van nature in relatie met de anderen van wie zij verschillen maar met wie zij dezelfde oorsprong, dezelfde natuur en waardigheid delen. Om die reden is broederlijkheid een netwerk van fundamentele relaties voor de opbouw van de mensenfamilie, door God geschapen.
Helaas, tussen de eerste schepping, verteld in het boek Genesis, en de nieuwe schepping in Christus, die gelovigen tot broeders en zusters van de “eerstgeborene onder vele broeders” (Rom. 8, 29) maakt, is er de negatieve werkelijkheid van de zonde die meermaals de broederlijkheid verbreekt die uit de schepping is voortgekomen, en voortdurend de schoonheid en adel vervormt van het feit broeders en zusters te zijn van dezelfde mensenfamilie. Er is niet alleen het feit dat Kaïn zijn broer Abel niet verdraagt, maar hij doodt hem uit jaloezie en begaat de eerste broedermoord. “De moord op Abel door Kaïn bewijst op tragische manier de radicale verwerping van de roeping om broeders te zijn. Hun geschiedenis Vgl. Gen 4,1-16 belicht de moeilijke opdracht waartoe alle mensen geroepen zijn, verenigd te leven door voor elkaar zorg te dragen”. Paus Franciscus, Boodschap, 47e Wereldvredesdag (2014), Broederschap: grondslag en weg naar vrede (8 dec 2013), 2
Zo ook in de geschiedenis van de familie van Noë en zijn zonen. Vgl. Gen. 9,18-27 De goddeloosheid van Cham ten overstaan van zijn vader Noë, drijft de laatste ertoe de oneerbiedige zoon te vervloeken en de anderen – degenen die hem eer betoonden - te zegenen, zodat ongelijkheid tot stand komt tussen broeders die uit dezelfde schoot geboren zijn.
In het verhaal over het ontstaan van de mensenfamilie wordt de zonde van verwijdering van God, van de vaderfiguur en de broeder, een uitdrukking van zich niet eensgezind te willen voelen en vertaalt zich door de cultuur van slavernij Vgl. Gen 9, 25-27 , met de daaraan verbonden gevolgen die overgaan van generatie tot generatie: afwijzing van de andere, mishandeling van personen, schending van de waardigheid en van fundamentele rechten, institutionalisering van ongelijkheden. Vandaar de noodzaak van voortdurende bekering tot het Verbond, voltrokken door het offer van Christus op het kruis, vertrouwend dat “waar de zonde heeft gewoekerd, de genade mateloos werd … dank zij Jezus Christus onze Heer” (Rom 5, 20-21). Hij, “de veelgeliefde Zoon” Vgl. Mt. 3, 17 , is de liefde van de Vader voor de mensheid komen openbaren. Wie dan ook naar het Evangelie luistert en de oproep tot bekering beantwoordt, wordt voor Jezus een “broeder, zuster en moeder” (Mt. 12, 50) en bijgevolg een aangenomen kind van Zijn Vader. Vgl. Ef 1,5
Men wordt echter geen Christen, kind van de Vader en broeder in Christus, door een autoritaire Goddelijke beschikking, zonder uitoefening van de persoonlijke vrijheid, ’t is te zeggen zonder zich uit vrije wil tot Christus te bekeren. Het feit kind van God te zijn, volgt uit het gebod tot bekering: “Bekeert u en ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden. Dan zult gij als gave de heilige Geest ontvangen” (Hand. 2, 38). Al wie deze prediking van Petrus, met hun geloof en leven beantwoord hebben, zijn binnengetreden in de broederschap van de eerste Christengemeente Vgl. 1 Pt. 2, 17 Vgl. Hand 1,15-16 Vgl. Hand. 6, 3 Vgl. Hand. 15, 23 : Joden en Grieken, slaven en vrijen Vgl. 1 Kor. 12, 13 Vgl. Gal. 3, 28 , wiens waardigheid die ieder eigen is en niemand uitsluit van lidmaatschap van Gods volk, niet verkleind wordt door verschillende afkomst en sociale conditie. De Christengemeenschap is dus de plaats waar gemeenschap beleefd wordt door liefde onder broeders. Vgl. Rom. 12,10 Vgl. 1 Tess. 4,9 Vgl. Hebr. 13,1 Vgl. 1 Pt. 1, 22 Vgl. 2 Pt. 1, 7
Dat alles toont aan dat de Blijde Boodschap van Jezus Christus door wie God “alles nieuw maakt” (Openb. 21, 5) Vgl. Paus Franciscus, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de verkondiging van het Evangelie in de wereld van vandaag - Naar aanleiding van de Bisschoppensynode 2012 over de nieuwe evangelisatie, Evangelii Gaudium (24 nov 2013), 11, ook in staat is de relaties tussen de mensen vrij te kopen, waaronder die tussen een slaaf en zijn meester, door te belichten wat beiden gemeenschappelijk hebben: het adoptief kindschap en de band van broederlijkheid in Christus. Jezus heeft zelf tot Zijn leerlingen gezegd: “Ik noem u geen dienaars meer, want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar u heb Ik vrienden genoemd, want Ik heb u alles meegedeeld wat Ik van de Vader heb gehoord" (Joh. 15, 15).