H. Paus Johannes Paulus II - 16 oktober 1979
CATECHESI TRADENDAE Catechese geven in onze tijd |
|||
► | Allen hebben catechese nodig |
Het onderwerp, dat door mijn voorganger Paulus VI was vastgesteld voor de vierde algemene vergadering van de bisschoppensynode, luidt: “De catechese in deze tijd met bijzondere aandacht voor die aan kinderen en jongeren.” In feite is het toenemend aantal jonge mensen een zeer hoopgevend gebeuren en tegelijk ook een bron van bezorgdheid in een groot deel van de wereld in onze dagen. Immers in sommige landen, vooral van de zogenoemde derde wereld, is meer dan de helft van de inwoners jonger dan dertig of zelfs jonger dan achttien jaar. Dit betekent dat er miljoenen en miljoenen kinderen en jonge mensen zijn, die zich voorbereiden op hun komende volwassenheid. En dit is alleen nog maar een beoordeling van de aantallen. De jongste gebeurtenissen en de dagelijkse berichtgevingen leren ons bovendien dat deze ontelbare menigte jongeren, hoewel zij hier en daar gebukt gaan onder twijfel en vrees of verleid worden een uitvlucht te zoeken in onverschilligheid en drugs, of aangelokt worden door nihilisme en geweld, toch grotendeels een krachtige groep vormt van mensen die, temidden van de vele gevaren, zich tot doel stelt de beschaving van de toekomst op te bouwen.
Nu vragen wij ons in onze pastorale bezorgdheid af: op welke wijze kan aan dit immense aantal kinderen en jonge mensen Jezus Christus geopenbaard worden, de mens-geworden God? Wij bedoelen geen bevlieging die berust op een eerste vluchtige ontmoeting, maar een kennis die met de dag dieper wordt uitgegraven en die een steeds helderder licht werpt op de persoon van Christus en op zijn boodschap, op het plan van God dat Zij heeft geopenbaard, op de oproep die Hij richt tot ieder, op het Rijk dat Hij in deze wereld wil vestigen met een “kleine kudde” (Lc. 12, 32) van mensen die in Hem geloven, en dat pas in de eeuwigheid zijn voltooiing zal bereiken. Hoe kan toch bereikt worden dat zij van dat Rijk de betekenis en de draagwijdte leren kennen, de fundamentele eisen en de wet van de liefde, de belofte en de verwachting?
Er zouden heel wat opmerkingen te maken zijn omtrent de specifieke karaktertrekken, die de catechese zich eigen maakt naar gelang van de verschillende fasen van het leven.
Een vaak beslissende tijd is het moment waarop het kleine kind van de eigen ouders of de eigen familiekring de allereerste beginselen van de catechese ontvangt. Dat omvat vaak niets meer dan een eenvoudig spreken over de hemelse Vader, die goed is en zorgzaam, tot wie het kind zijn hart leert richten. De uiterst korte gebeden die het stamelt, vormen het begin van een liefdevol gesprek met deze verborgen God, naar wiens woord het beter zal leren luisteren. Ik kan bij christelijke ouders niet genoeg een dergelijke vroegtijdige initiatie aanbevelen. Naar het getuigenis van katholieke ouders wordt op dat moment de natuurlijke aanleg van het kind opengetrokken naar een levensverbondenheid met God. Dat is een allerbelangrijkst werk, dat heel grote liefde en diepe eerbied vereist voor het kind, dat werkelijk recht heeft op een eenvoudige maar authentieke uitleg van het christelijk geloof.
Heel spoedig volgt dan de tijd dat het kind catechese krijgt in een breder verband: in school of kerk, in de parochie of door catecheten van een katholieke school of een staatsschool, terwijl tegelijk ook de sociale horizon van het kind zich uitbreidt. Nu wordt het kind op systematische en organische wijze ingeleid in het leven van de Kerk en ontvangt het de naaste voorbereiding voor het vieren van de sacramenten. Die catechese zal wel didactisch van allure zijn, maar toch met de doelstelling getuigenis af te leggen van het geloof. Zij zal begincatechese zijn maar niet onsamenhangend. Want, hoe eenvoudig ook, zij moet de belangrijkste mysteries van het geloof leren kennen en deze verbinden met het zedelijke en religieuze leven van het kind. Verder zal die catechese gevoel geven voor de sacramenten terwijl een dergelijke catechese vanuit de sacramentele praxis zelf een levenskracht ontvangt die haar belet alleen maar theorie te blijven. Zo wordt het kind deelgenoot aan de vreugde in zijn eigen leefmilieu getuige te zijn van Christus.
Dan komt de puberteit en het volwassen worden met alles wat die leeftijd meebrengt aan grootheid en aan gevaren. Het is namelijk de tijd, waarin iemand zichzelf ontdekt en zijn eigen innerlijke wereld, waarin men stoutmoedige plannen maakt en waarin de gevoelens van liefde en de biologische impulsen van de seksualiteit loskomen; de tijd waarin het verlangen naar samenzijn zeer sterk is, een tijd die vaak intense vreugde meebrengt, en die samengaat met een bedwelmende ontdekking van het leven. Maar dikwijls is het ook de leeftijd van dieper liggende vragen en van een verontrustende, om niet te zeggen frustrerende zoektocht; de tijd ook van een zeker wantrouwen tegenover de anderen en een gevaarlijk terugplooien op zichzelf, de leeftijd soms van de eerste inzinking en ellende. De catecheet zal zeker grote aandacht schenken aan deze zo gemakkelijk wisselende omstandigheden van een moeilijke levensfase. De catechese kan hier toch een beslissende rol vervullen: als zij in staat is een mens op de drempel van zijn volwassenheid er toe te brengen zijn leven te herzien en te durven dialogeren. Daartoe mag men allerminst de ernstige vragen van de adolescent ontwijken: zelfovergave, vertrouwen, liefde en de taal van liefde, die de seksualiteit is. Jezus Christus kan hier verschijnen als vriend en leidsman, als een voorbeeld dat bewonderenswaardig is en toch navolgbaar. Zijn boodschap, zal voorgesteld worden in relatie tot die belangrijke vragen; het liefdesplan van de Heiland Christus, verschijnt als incarnatie van de ene ware liefde en als mogelijkheid om alle mensen te verenigen. Dit alles zal de fundamenten leggen van authentieke geloofsopvoeding. Het kunnen vooral de mysteries zijn van het lijden en de dood van Jezus, waaraan de H. Paulus de verdienste van zijn glorievolle verrijzenis toekent, die de geest en het hart van de adolescent aanspreken, en die een licht werpen op het leed van hemzelf en van de wereld die hij ontdekt.
Met de jongvolwassenheid komt vervolgens de tijd van de eerste belangrijke beslissingen. Misschien gesteund door zijn huisgenoten en vrienden maar toch aan zichzelf en zijn eigen moreel besef overgelaten, zal de jonge mens steeds vaker en bewuster zijn eigen lot in handen moeten nemen in gehoorzaamheid aan het eigen geweten. Binnen in hem zullen goed en kwaad, genade en zonde, leven en dood steeds meer met elkaar in conflict komen, als morele categorieën weliswaar maar ook als fundamentele opties die hij met helder oordeel en gevoel voor eigen verantwoordelijkheid moet aanvaarden of verwerpen. Hier past een catechese, die egoïsme afwijst uit naam van edelmoedigheid; die zonder misleidend schematisme de christelijke betekenis van de arbeid, en algemeen welzijn, evenals van rechtvaardigheid en liefde aangeeft; die de vrede onder de volkeren, en de promotie van menselijke waardigheid van ontwikkeling en vrijheid leert, zoals die in recente documenten van de Kerk worden weergegeven. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965) Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967) Vgl. H. Paus Paulus VI, Apostolische Brief, Aan Maurice Kardinaal Roy, bij gelegenheid van de 80ste verjaardag van Rerum Novarum, Octogesima Adveniens (14 mei 1971) Vgl. H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975) Dergelijke aspecten zullen op gelukkige wijze in de geest van jonge mensen een aanvulling betekenen van de beproefde catechese over strikt godsdienstige zaken, die men nooit achterwege mag laten. Hier krijgt de catechese voorzeker een aanzienlijke betekenis. Want dit is de tijd waarin het Evangelie kan getoond, begrepen en aanvaard worden als zingeving van het leven niet alleen maar ook van gedragingen die anders onverklaarbaar zouden zijn: ascese, onthechting, zachtmoedigheid, rechtvaardigheid, plichtsgetrouwheid, verzoening, gevoel voor de Absolute en voor de onzichtbare dingen, enzovoort, zoveel eigenschappen namelijk die mogelijk maken, dat deze jonge mens onder zijn leeftijdgenoten wordt opgemerkt als leerling van Jezus Christus.
De catechese bereidt aldus voor op het zware christelijke engagement van de volwassen leeftijd. Als men bijvoorbeeld let op de roepingen tot het priesterschap en het religieuze leven, kan men er zeker van zijn dat de meeste daarvan voortkomen uit een goed gegeven catechese in de kinderjaren en in de tijd van het volwassen worden.
Zo verschijnt de catechese vanaf de prille jeugd tot aan de drempel van de volwassenheid als een soort voortdurende geloofsschool. Zij volgt de voornaamste etappes van het leven als een fakkel, die van alle zijden de weg verlicht van het kind, de adolescent en de jong-volwassene.
Ik was uiteraard zeer verheugd, als ik merkte hoe tijdens de vierde samenkomst van de algemene synode en in de daarop volgende jaren de kerkgemeenschap in brede lagen dezelfde zorg deelde: hoe catechese geven aan kinderen en jongeren? Moge de Heer er voor zorgen dat de zo gewekte bezorgdheid lang stand houdt in het geweten van de Kerk! Op die wijze heeft de synode een grote dienst bewezen aan de gehele Kerk. Zij deed haar best het ingewikkelde beeld van de huidige jonge mensen zo precies mogelijk te beschrijven. Zij heeft getoond dat die jonge mensen een taal hanteren, waarin men met geduld en wijsheid de boodschap van Jezus Christus moet weten te vertalen zonder haar te vervalsen. Tegen de uiterlijke schijn in heeft zij bewezen dat erbij die jonge mensen hoewel vaak weinig geprononceerd, niet alleen ontvankelijkheid en openheid bestaat, maar zelfs een echt verlangen om te weten te komen, wie deze “Jezus is, die Christus genoemd wordt”. (Mt. 1, 16) Tenslotte heeft zij verduidelijkt dat de catechistische activiteit, indien men ze ernstig en religieus opvat, heden ten dage weliswaar moeilijker en vermoeiender is dan ooit voorheen omwille van de diverse belemmeringen en moeilijkheden die zij ontmoet, maar dat zij ook meer hartversterkend is, juist vanwege de diepgang van de antwoorden die kinderen en jongeren geven. Daar ligt een rijkdom waarmee de Kerk in de komende jaren rekening kan en moet houden. Enkele categorie‘n van jongeren tot wie de catechese zich richt, vragen een bijzondere aandacht omwille van bijzondere omstandigheden.
Het spreekt vanzelf dat ik op de eerste plaats denk aan de geestelijk en lichamelijk gehandicapten. Zij hebben stellig evenzeer als hun overige leeftijdgenoten het recht “het mysterie van het geloof” te leren kennen. De grotere moeilijkheden waarop zij stoten maken ongetwijfeld hun inspanningen en die van hun opvoeders des te verdienstelijker. Ik was blij te constateren, dat de katholieke instituten, die zich bijzonder wijden aan gehandicapte jongeren, aan de synode hun ondervinding in die materie hebben voorgelegd, en dat zij uit de synode een nieuw impuls hebben gehaald om dit vraagstuk op een nog meer aangepaste wijze te benaderen. Van ganser harte wil ik die instituten aanmoedigen en bevestigen in hun ijver.
Mijn gedachten gaan verder naar het steeds groter wordend aantal kinderen en jongeren die, geboren en opgevoed in niet-christelijke of althans niet praktiserende gezinnen, toch verlangen de christelijke godsdienst te leren kennen. Een aangepaste catechese zal nodig zijn, opdat zij in het geloof kunnen groeien en geleidelijk aan als gelovige leren leven, ondanks het feit dat zij weinig steun ondervinden en zelfs misschien weerstand ontmoeten in hun eigen leefwereld.
Als ik verder de rij afloop van hen aan wie catechese gegeven wordt, kan ik niet voorbijgaan aan een van de grootste zorgen van de synodevaders, brandend en dringend voortgekomen uit een ervaring die overal ter wereld wordt opgedaan. Het gaat over het centrale probleem van de volwassenencatechese. Zij is de bijzonderste vorm van catechese, daar zij zich juist richt tot personen, die de belangrijkste functies vervullen en geheel en al in staat zijn te leven volgens de christelijke boodschap, en dat nog wel vanuit haar volheid. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 14 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 14 Vgl. Congregatie voor de Clerus, Algemeen directorium voor de catechese, Directorium Catechisticum Generale (11 apr 1971), 20 Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Orde van dienst voor het catechemunaat, Ordo initiationis christianae adultorum (6 jan 1972)
Of wij het nu bekijken vanuit degenen die catechese ontvangen of eerder vanuit degenen die catechese geven, de christelijke gemeenschap kan zeker geen permanente catechese verzorgen zonder de directe en beproefde medewerking van volwassenen. Want de wereld bv. waarin de jonge mensen moeten leven en getuigen vanuit een geloof dat voortdurend door de catechese wordt verdiept en bevestigd, is een wereld die grotendeels beheerst wordt door volwassenen; het is daarom even noodzakelijk dat ook het geloof van die volwassenen voortdurend verlicht, gestimuleerd en vernieuwd`wordt, om door te dringen in alle aardse waarden waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen. Catechese dient dus, wil zij vruchten dragen, permanent te zijn. Zij zou waardeloos worden, als zij halt hield bij de drempel van de gerijpte leeftijd. Het is duidelijk dat catechese, in een andere vorm natuurlijk; niet minder noodzakelijk is bij volwassenen.
Onder de volwassenen die catechese nodig hebben, richt onze pastorale en missionaire zorg zich op diegenen die geboren en opgevoed werden in nog niet gekerstende landen, en aldus nooit in staat waren de christelijke leer te verdiepen, waarmee zij door de loop der omstandigheden ooit in aanraking kwamen. Zij richt zich tot hen die in hun kinderjaren een aangepaste catechese ontvingen, maar later iedere godsdienstige praktijk opgaven en op volwassen leeftijd een eerder kinderlijke godsdienst kennis hebben. Zij richt zich tot hen die weliswaar tijdig catechese ontvingen. Maar dan een catechese die slecht uitgelegd of slecht begrepen werd. Zij richt zich tot hen die, zelfs al werden zij in een christelijk land geboren, meer nog in een sociologisch`gezin, toch nooit tot een persoonlijk geloof werden opgevoed en als volwassenen echte catechumenen bleven.
Met betrekking tot alle hogervermelde mensen spreek ik de wens uit, dat de inspanningen voor hun christelijk onderricht verdubbeld mogen worden, met intensief gebruik van de passende hulpmiddelen (zoals bijvoorbeeld audiovisuele hulpmiddelen, brochures, bijeenkomsten, voordrachten). Zo zullen steeds meer volwassenen of wel een gebrekkige en onvolledige catechese kunnen voltooien, ofwel passend op een hoger niveau aanvullen wat zij als kinderen leerden, of zichzelf op dit gebied zodanig verrijken, dat zij anderen meer overtuigend kunnen helpen.
Het is ook van belang dat de catechese van kinderen en jonge mensen, de voortdurende catechese en de volwassenencatechese niet een soort gescheiden terreinen zijn zonder enige communicatie. Van nog groter belang is het stellig dat er geen breuk is tussen die diverse fasen. Het is integendeel nodig dat die verschillende catechesen elkaar in alle opzichten aanvullen: de volwassenen bv. hebben veel te geven op het gebied van de catechese aan jonge mensen en kinderen; maar zij kunnen er ook zelf ook weer veel van krijgen ten gunste van de groei van hun christelijk leven.
Tenslotte durven wij dit zeggen in de Kerk van Jezus Christus mag niemand menen, dat hij geen catechese nodig heeft. Dit is ook het geval voor jonge mensen die zich op het priesterschap voorbereiden, voor jonge religieuzen en voor allen die geroepen zijn tot de taak van pastor of catecheet. Zij zullen die taak des te beter uitoefenen naarmate zij met grote nederigheid in de leer gaan bij de Kerk, die tegelijk de grote lerares is en de grote leerlinge.