H. Paus Johannes Paulus II - 16 oktober 1979
Maar ik denk ook aan de niet-confessionele school en de staatsschool. Vurig wens ik dat het duidelijke recht van de menselijke persoon en van de gezinnen erkend wordt en dat ieders godsdienstige vrijheid geëerbiedigd worden. Dat zal ertoe leiden om aan alle katholieke leerlingen toe te staan voortgang te maken in hun geestelijke opvoeding dank zij een godsdienstige vorming, waarvoor de Kerk weliswaar de verantwoordelijkheid draagt maar die naar gelang van de diverse landen telkens anders georganiseerd wordt: door de school zelf of binnen het schoolkader ingericht, of mogelijk gemaakt door een goede verstandhouding met de publieke autoriteiten voor wat de schooltijden betreft, indien de catechese alleen plaats kan vinden in de parochie of in een ander pastoraal centrum. Het is inderdaad billijk, ook daar waar objectieve moeilijkheden bestaan, bv. wanneer de leerlingen tot verschillende godsdiensten behoren, de schooltijden zo te regelen, dat de katholieken hun eigen geloof en hun religieuze ervaring mogen verdiepen met de hulp van geschikte leermeesters, priesters of leken.
Buiten de school om dragen natuurlijk vele andere elementen van het leven er toe bij de jonge mensen te beïnvloeden: de vrije tijd, het sociale klimaat en het werkmilieu. Maar zij die studeren dragen duidelijk de stempel van het schoolmilieu. Zij worden daar ingeleid in culturele en zedelijke waarden op een wijze die samenhangt met het eigen karakter van een schoolsituatie en hun ervaringen worden gestructureerd door de veelsoortige denkstructuren die zij op school opdoen.
De schoolcatechese moet dan ook ruimschoots rekening houden met de “scolarisatie”, met dit “schools” karakter. Zij moet aansluiten bij de andere elementen van wetenschap en opvoeding, zodat het Evangelie werkelijk binnen dringt in de mentaliteit die deze leerlingen kenmerkt op het vlak van hun vorming op school. Aldus kan heel hun menselijke cultuur harmonieus tot eenheid komen onder het stralende licht van het geloof. Ik moedig dus met deze aansporing de priesters aan, de mannelijke en vrouwelijke religieuzen en de leken, die zich alle moeite geven om het geloof van hun leerlingen te ondersteunen. Dit is trouwens een gelegenheid om nogmaals de volgende vaste overtuiging uit te spreken ten opzichte van iedere wereldlijke beleidsinstantie: de eerbied voor het katholieke geloof van de jongeren, een beleid dus dat kansen biedt voor het opvoeden, het wortel schieten en het verstevigen van dit geloven, evenals voor een vrij belijden en in de praktijk brengen ervan, strekt tot eer van elk bestuur door welk beleidssysteem of ideologie het ook geleid mag worden.