4 december 1963
Om de gezonde traditie te bewaren en toch de weg te openen voor een gewettigde vooruitgang, moet de herziening van afzonderlijke delen van de liturgie steeds voorafgegaan worden door een nauwkeurig theologisch, historisch en pastoraal onderzoek. Bovendien moet men rekening houden zowel met de algemene wetten van de opbouw en de geest van de liturgie, als met de ervaring uit de recente liturgische vernieuwing en uit de indulten, die hier en daar zijn gegeven. Tenslotte mogen vernieuwingen niet plaats hebben, tenzij deze door een werkelijk en duidelijk nut van de Kerk worden vereist, waarbij men er op dient te letten, dat de nieuwe vormen als het ware organisch voortkomen uit de reeds bestaande vormen.
Ook moet men zoveel mogelijk voorkomen, dat er aanmerkelijke verschillen in riten ontstaan tussen aan elkaar grenzende gebieden.