Pietro Kard. Parolin - 3 november 2014
BEPALINGEN
OVER HET AFSTAND DOEN VAN DIOCESANE BISSCHOPPEN
EN HOUDERS VAN EEN PAUSELIJK AMBT
Het zware gewicht van de gewijde bediening, te begrijpen als dienstbaarheid (diakonia) aan het heilige Volk van God, vereist van hen die zijn toevertrouwd om het uit te voeren, dat zij al hun energie eraan besteden. Met name de rol van de bisschop, die geconfronteerd wordt met de uitdagingen van de moderne samenleving, vereist een grote bekwaamheid, vaardigheden en menselijke en geestelijke gaven.
In dit verband hebben de Vaders van het Tweede Vaticaans Concilie zich in het Decreet 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Christus Dominus
Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk
(28 oktober 1965) uitgesproken: "Vanwege het grote belang en de zware verantwoordelijkheid van hun herderlijk ambt worden de diocesane bisschoppen en anderen, die krachtens het recht met hen op één lijn staan, dringend verzocht om, wanneer zij ten gevolge van hun vergevorderde leeftijd of wegens een andere ernstige reden, minder geschikt zijn geworden voor de vervulling van hun taak, hun ontslag aan te bieden, hetzij uit eigen beweging hetzij op verzoek van het bevoegde gezag. Neemt het bevoegde gezag dit ontslag aan, dan zal het voorzien in een passend onderhoud van de betrokkenen en ervoor zorgen, dat hun bijzondere rechten worden erkend." 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 21
In antwoord op de uitnodiging van het Tweede Vaticaans Concilie heeft mijn voorganger, de Zalige Paulus VI, op 6 augustus 1966 het Motu proprio H. Paus Paulus VI - Motu Proprio
Ecclesia Sancta
Bekrachtiging van een aantal Decreten van het Tweede Vaticaans Concilie (6 augustus 1966) afgekondigd, dat in Congregatie v d Inst v h Gewijde Leven en de Sociëten Apost Leve
Potissimum institutioni
Richtlijnen over de vorming in religieuze instituten (2 februari 1990) van Pars Prima de bisschoppen en anderen die met hen gelijkgesteld zijn, met klem uitnodigt om "spontaan, uiterlijk op 75 jarige leeftijd, het aftreden uit het ambt te presenteren". Deze bepalingen werden vervolgens zowel door Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983), als door Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) geaccepteerd.
Hetzelfde criterium werd ook gevolgd met betrekking tot de eigenlijke functies van de kardinalen, via het Motu proprio H. Paus Paulus VI - Motu Proprio
Ingravescentem aetatem
Voor Kardinalen wordt een leeftijdsgrens bepaald om bepaalde taken te mogen uitoefenen
(21 november 1970) van de zalige Paulus VI van 21 november 1970 (AAS 62 (1970) 810-813) en, meer in het algemeen, met betrekking tot de functies van de bisschoppen die in de Romeinse Curie dienen, met de wijze bepalingen die de heilige Johannes Paulus II in H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Constitutie
Pastor Bonus
Over de hervorming van de Romeinse Curie
(28 juni 1988) van de Apostolische Constitutie H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Constitutie
Pastor Bonus
Over de hervorming van de Romeinse Curie
(28 juni 1988) van 28 juni 1988 Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 354 wilde invoegen.
Rekening houdend met het bovenstaande en met de aanbevelingen van het Raad van Kardinalen die de Heilige Vader bijstaan in de voorbereiding van de hervorming van de Romeinse Curie en in het bestuur van de Kerk, worden de volgende bepalingen opgesteld:
De huidige gedragslijn in de Latijnse Kerk en in de “sui iuris” Oosterse Kerken, waarin diocesane en eparchische Bisschoppen, en zij die geacht worden van een gelijkwaardig ambt te zijn in overeenstemming met de canones Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) en Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991), zowel als coadjutors en hulpbisschoppen, worden uitgenodigd hun ontslag uit hun pastorale ambt aan te bieden bij het bereiken van de leeftijd van vijfenzeventig jaar, wordt bevestigd.
Ontslag uit bovengenoemde pastorale ambten is pas van toepassing vanaf het moment dat het is geaccepteerd door de wettelijke Autoriteiten.
Met het aanvaarden van het ontslag uit de voornoemde ambten, leggen de betrokken partijen ook ieder ander ambt op nationaal niveau neer, dat is toegekend voor een bepaalde periode samenvallend met het voornoemde pastorale ambt.
Het signaal van een Bisschop die, op grond van motieven van liefde of de wens de gemeenschap beter ten dienste te staan, het noodzakelijk acht ontslag te nemen van de rol van Herder voordat hij de leeftijd van vijfenzeventig jaar bereikt vanwege ziekte of andere ernstige redenen, moet een kerkelijke waardering waardig worden geacht.
In dergelijke gevallen worden de gelovigen verzocht solidair te zijn met en begrip te tonen voor hun vroegere Herder en voor stipte bijstand te zorgen, overeenkomstig de principes van naastenliefde en rechtvaardigheid, in overeenstemming met Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983).
In enkele bijzondere omstandigheden kunnen de bevoegde Autoriteiten het nodig achten een Bisschop te verzoeken zijn ontslag uit het pastoraal ambt aan te bieden, na hem te hebben geïnformeerd over de oorzaak van dit verzoek, en met aandacht zijn redenen horend, in broederlijke dialoog.
Kardinalen die Hoofd van een van de Dicasterieën van de Romeinse Curie zijn, alsmede andere Kardinalen die een functie bekleden op grond van pauselijke benoeming, zijn ook verplicht om bij het bereiken van hun vijfenzeventigste verjaardag, hun ontslag uit het ambt aan te bieden aan de Paus, die, na volledige inhoudelijke beoordeling, zal handelen.
Hoofden van Dicasterieën van de Romeinse Curie die geen Kardinaal zijn, alsmede secretarissen en bisschoppen die een dienst vervullen door een benoeming van de Paus, verliezen het recht tot uitvoeren van die taken bij het bereiken van het vijfenzeventigste levensjaar; zij die lid zijn van een Dicasterie verliezen hun lidmaatschap bij het bereiken van de leeftijd van tachtig jaar. Degenen die lid zijn van een Dicasterie op basis van het hoofd zijn van een andere Dicasterie, zullen ook niet langer meer lid zijn.