H. Paus Johannes Paulus II - 2 februari 1994
Het ogenblik is nu gekomen binnen het geheel van deze brief te wijzen op twee kwesties die met elkaar samenhangen.
Wij hebben al gezegd dat het huwelijk een beroep doet op een bijzondere verantwoordelijkheid voor het algemeen welzijn: eerst dat van de gehuwden, vervolgens dat van het gezin. Dat algemeen welzijn krijgt gestalte door de mens, door de waardigheid van de persoon en door wat de mate van zijn waardigheid vertegenwoordigt. De mens draagt deze dimensie in ieder maatschappelijk, economisch en politiek systeem met zich mee. Binnen het kader van huwelijk en gezin wordt deze verantwoordelijkheid echter om vele redenen nog 'bindender'. Niet zonder reden spreekt 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965) van een "bevordering van de waardigheid van huwelijk en gezin" . Het Concilie ziet in een dergelijke "bevordering" een opdracht zowel voor de kerk als voor de staat; dit blijft in iedere cultuur echter allereerst een plicht van de personen die, in het huwelijk verenigd, een bepaald gezin vormen. 'Verantwoord vaderschap en moederschap' brengen de concrete opdracht tot uitdrukking deze plicht te vervullen, een plicht die zich in de huidige wereld anders profileert.
In het bijzonder hebben verantwoord vaderschap en moederschap direct betrekking op het ogenblik dat man en vrouw door 'volkomen één' te worden ouders kunnen worden. Het is een ogenblik van een bijzondere waarde zowel voor hun onderlinge verhouding als voor de dienst aan het leven: zij kunnen ouders worden - vader en moeder - door het leven mee te delen aan een nieuw menselijk wezen. De beide betekenissen die in de huwelijksdaad besloten liggen, die van de eenwording en die van de voortplanting, kunnen niet kunstmatig gescheiden worden zonder de ware identiteit van de huwelijksdaad zelf aan te tasten.
Dit is voortdurend de leer van de Kerk en de 'tekenen van de tijd', waarvan wij heden getuige zijn, verschaffen nieuwe redenen om dit met bijzondere kracht opnieuw te bevestigen. Paulus, die zoveel aandacht heeft voor de pastorale noden van zijn tijd, eist op duidelijke en krachtige wijze "te pas en te onpas aan te dringen" (2 Tim. 4, 2), zonder enige vrees voor het feit dat "de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen" (2 Tim. 4, 3). Zijn woorden zijn aan allen bekend die de gebeurtenissen van onze tijd ten volle verstaan en daarom van de Kerk verwachten, dat zij niet alleen de 'gezonde leer' niet verlaat, maar deze met hernieuwde kracht verkondigt door in de huidige 'tekenen van de tijd' de redenen te zoeken voor een verdere, heilzame verdieping.
Veel van deze kwesties zijn al te vinden in de wetenschappen zelf die zich aan de oude stam van de antropologie ontwikkeld hebben tot verschillende specialisaties, zoals de biologie, de psychologie, de sociologie en hun vertakkingen. Alle draaien in zeker zin om de medische wetenschap, die tegelijkertijd wetenschap en kunst (ars medica) is ten dienste van het leven en de gezondheid van de mens. De redenen echter waarom er hierop gewezen wordt, komen vooral voort uit de menselijke ervaring die veelsoortig is en in zekere zin aan de wetenschap voorafgaat en erop volgt.
De gehuwden leren uit eigen ervaring, wat een verantwoord vaderschap en moederschap betekenen; zij leren dit ook dankzij de ervaring van andere mensen die in soortgelijke omstandigheden leven, en zijn zo meer open gaan staan voor de gegevens van de wetenschappen. Men zou kunnen zeggen dat de 'geleerden' als het ware van de 'gehuwden' leren en vervolgens op hun beurt in staat zijn hen op een meer competente wijze te instrueren over de betekenis van verantwoorde voortplanting en de methodes om dit verwezenlijken.
Dit onderwerp is uitvoerig behandeld in de conciliaire documenten, in de encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Humanae Vitae
Het menselijk leven en geboorteregelingen
(25 juli 1968) , in de 'Proposities' van de Bisschoppensynode van 1980, in de Postsynodale Apostolische Exhortatie H. Paus Johannes Paulus II - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Familiaris Consortio
Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd
(22 november 1981) en in vergelijkbare verklaringen tot de instructie Congregatie voor de Geloofsleer
Donum Vitae
Over het beginnend menselijk leven en waardigheid van de voortplanting
(22 februari 1987) van de Congregatie voor de Geloofsleer toe. De kerk leert de morele waarheid over verantwoord vaderschap en moederschap door haar te verdedigen tegen verkeerde opvattingen en tendensen die heden ten dage wijd verbreid zijn. Waarom doet de kerk dat? Omdat zij zich soms de problematieken niet realiseert, die opgeroepen worden door allen die aanraden op dit terrein bepaalde concessies te doen en proberen met onrechtmatige druk, zo niet dreigementen, haar te overtuigen? Het leergezag van de kerk wordt immers niet zelden verweten allang achterhaald te zijn en niet open te staan voor de eisen van de geest van de moderne tijd; de kerk zou een weg volgen die niet alleen schadelijk is voor de mensheid maar ook voor de kerk zelf. Door hardnekkig aan haar eigen standpunten vast te houden zal de kerk, zo zegt men, tenslotte aan populariteit inboeten en zullen de gelovigen zich steeds meer van haar verwijderen.
Maar hoe kan men beweren dat de kerk, vooral het episcopaat in gemeenschap met de paus, ongevoelig is voor zo ernstige en actuele problemen? Paulus VI zag juist hierin zo vitale kwesties, dat dit hem ertoe bracht de encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Humanae Vitae
Het menselijk leven en geboorteregelingen
(25 juli 1968) te publiceren. Het fundament waarop de leer van de kerk betreffende verantwoord vaderschap en moederschap steunt, is uitermate breed en hecht. Het Concilie wijst hier vooral op in de leer over de mens, wanneer het zegt dat hij "op aarde het enige schepsel is dat om zichzelf door God is gewild" en dat" zichzelf alleen volledig kan vinden in de oprechte gave van zichzelf". En wel, omdat hij geschapen is naar het beeld van God, op Hem gelijkend, en door de eniggeboren Zoon van de Vader verlost is, die voor ons en omwille van ons heil mens geworden is.
Het Tweede Vaticaans Concilie dat bijzondere aandacht heeft voor het probleem van de mens en zijn roeping, zegt dat de huwelijksgemeenschap, het Bijbelse "una caro", alleen dan begrepen en verklaard kan worden, wanneer men zich beroept op de waarden van de 'persoon' en de 'gave'. Iedere man en iedere vrouw verwezenlijken zich ten volle door middel van de oprechte gave van zichzelf en voor de gehuwden vormt het ogenblik van de huwelijksgemeenschap hiervan een zeer bijzondere ervaring. Dan worden man en vrouw in de 'waarheid' van hun man en vrouw zijn wederzijdse gave. Heel het huwelijksleven is een gave; maar dat wordt in het bijzonder duidelijk, wanneer de gehuwden - door zich in liefde wederzijds aan elkaar aan te bieden - die ontmoeting tot stand brengen, die van hen twee "één vlees" (Gen. 2, 24) maakt.
Zij beleven dan een ogenblik van bijzondere verantwoordelijkheid ook op grond van het vermogen tot voortplanting, dat verbonden is met de huwelijksdaad. De gehuwden kunnen op dat ogenblik vader en moeder worden door het proces te beginnen van een nieuw menselijk bestaan, dat zich vervolgens in de schoot van de vrouw zal ontwikkelen. Indien het de vrouw is die zich het eerst realiseert, moeder geworden te zijn, dan wordt de man, met wie zij zich tot "één vlees" verenigd heeft, door haar getuigenis zich er op zijn beurt van bewust, vader geworden te zijn. Beiden zijn verantwoordelijk voor potentieel en vervolgens effectief vader- en moederschap. De man kan onmogelijk het resultaat van een beslissing die ook de zijne geweest is, niet erkennen of aanvaarden. Hij kan zich niet verschuilen ach ter uitdrukkingen als 'ik weet het niet', 'ik wilde het niet', 'jij hebt het gewild'. De huwelijkse gemeenschap brengt in ieder geval de verantwoordelijkheid van man en vrouw met zich mee, een potentiële verantwoordelijkheid die effectief wordt, wanneer de omstandigheden dit vereisen. Dit geldt vooral voor de man, die - ook al is hij degene die het voortplantingsproces op gang brengt - verder in biologisch opzicht op een afstand blijft: in de vrouw ontwikkelt zich immers dit proces. Hoe zou de man zich met deze verantwoordelijkheid niet kunnen belasten? Beiden, man en vrouw, moeten ten opzichte van zichzelf en van anderen de verantwoordelijkheid voor het door hen verwekte leven op zich nemen.
Dit is een conclusie die door de menswetenschappen zelf gedeeld wordt. Men moet echter verder gaan door de betekenis te analyseren van de huwelijksdaad in het licht van de waarden van de 'persoon' en de 'gave', waarop gewezen is. Dit is wat de Kerk doet met haar voortdurend onderricht, vooral door het Tweede Vaticaans Concilie.
Op het ogenblik van de huwelijksdaad zijn man en vrouw geroepen op verantwoorde manier de wederzijdse gave van zichzelf, die zij bij het huwelijksverbond tot stand gebracht hebben, te bevestigen. Welnu, de logica van de totale gave van zichzelf aan de ander brengt een potentieel openstaan voor de voortplanting met zich mee: het huwelijk is zo voorbestemd zich nog vollediger als gezin te verwezenlijken. Zeker, de wederzijdse gave van man en vrouw heeft niet alleen de geboorte van kinderen ten doel, maar is op zich ook een wederzijdse gemeenschap van liefde en leven. De diepste waarheid van deze gave dient altijd gegarandeerd te zijn. 'Diepste' is geen synoniem van 'subjectief'. Het betekent veeleer in wezen coherent met de objectieve waarheid van hem en haar die zich aan elkaar geven. De persoon kan niet beschouwd worden als een middel om een doel te bereiken, vooral nooit als een middel tot , genot'. De persoon alleen is doel van iedere daad en moet dit zijn. Slechts dan beantwoordt de daad aan de echte waardigheid van de persoon.
Aan het slot van onze overweging over dit zo belangrijke en delicate onderwerp wil ik een bijzonder woord van bemoediging richten tot u, geliefde gehuwden, en tot allen die u helpen de leer van de kerk over huwelijk en verantwoord vaderschap en moederschap te begrijpen en in praktijk te brengen. Ik denk in het bijzonder aan de pastores, de vele geleerden, theologen, filosofen, schrijvers en publicisten, die zich niet voegen naar het heersende culturele conformisme, bereid om moedig' tegen de stroom in te gaan'. Deze bemoediging betreft bovendien een steeds grotere groep van specialisten, artsen en opvoeders, ware leken-apostelen, voor wie de bevordering van de waardigheid van huwelijk en gezin een belangrijke levenstaak is geworden. In naam van de kerk zeg ik u allen mijn dank. Wat zouden priesters, bisschoppen en zelfs de opvolger van Petrus zonder hen kunnen doen? Ik ben hiervan steeds meer overtuigd geraakt vanaf de eerste jaren van mijn priesterschap, toen ik plaatsnam in de biechtstoel om de zorgen, de angsten en de verwachtingen van zovele gehuwden te delen: ik ben moeilijke gevallen van opstandigheid en afwijzing tegengekomen, maar tegelijkertijd heel veel mensen die een enorme verantwoordelijkheid en edelmoedigheid bleken te bezitten. Terwijl ik deze brief schrijf, heb ik al deze gehuwden voor ogen en ik omhels hen met mijn liefde en mijn gebed.