Paus Pius XII - 13 oktober 1955
Hoe zijn zij ooit mogelijk, als er toch een natuurwet bestaat die aan allen gemeenschappelijk is en die door iedereen gekend kan worden? Bij hun geboorte ontvangen de mensen en de volkeren van de natuur overvloedige kwaliteiten en krachten om aan het individuele en sociale leven vorm te geven. Zulke gaven en impulsen van de natuur tonen het doel, de richting en de weg als de hoofdlijnen van de orde, die door de Schepper is vastgesteld; maar het hoe, het wanneer en het waar van de verwerkelijking er van en het stellen van het ene doel boven het andere, het aanwenden van dit middel liever dan dat - dit alles heeft de natuur overgelaten aan de vrije en wijze bepaling van individuen of groepen. De samenleving en het persoonlijk gedrag van het individu wordt dus niet automatisch door zichzelf geregeld, gelijk het verbonden leven van de bijen, dat door het instinct bepaald wordt; maar het wordt uiteindelijk bepaald door de bewuste wil van de volkeren zelf of liever van de mensen, waaruit de volkeren zijn samengesteld. Nu kan die wil de invloed ondergaan van twee verschillende en tegengestelde krachten, nl. de kracht van het verstand. en kalm overleg en die van de blinde instincten en de ongebreidelde hartstochten. Als de activiteit van de volkeren onderworpen is aan het verstand, dan zal zij in de natuurwetten de middelen weten te vinden om de tegenstellingen weg te nemen en om de verschillen van de natuurlijke disposities, . van de uiterlijke omstandigheden en zelfs van de belangen - die op zichzelf geen onvermijdelijke oorzaken van gewelddadige conflicten zijn om te vormen in evenveel bronnen van samenwerking en harmonie; laat echter de wil zich meeslepen door de hartstochten, dan zullen deze zelfde verschillen ondraaglijke spanningen opwekken en het ontladen hiervan wordt dan toevertrouwd aan de overmacht van de wapenen.
In dit opzicht is het zeer nuttig, uit de documenten en uit de wetteksten het denken van de voorbije eeuwen - en zelfs van millennia - te leren kennen en begrijpen. Deze tonen ons, dat de eisen voor de samenleving van de volkeren in hoofdlijnen altijd dezelfde zijn geweest, omdat de menselijke natuur in wezen altijd dezelfde blijft; zij bewijzen bovendien, dat dezelfde daden van rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid steeds opnieuw terugkomen in het private en openbare leven, in het interne leven van de volke- ren en in de betrekkingen van de staten onderling. ?
Ook is het leerzaam te zien, hoe men altijd de noodzakelijkheid erkend heeft om door verdragen en internationale overeenkomsten vast te stellen, wat volgens de beginselen van de natuur niet met zekerheid vaststaat, en om datgene aan te vullen, waaromtrent de natuur zweeg. Nog eens. De studie van de geschiedenis en van de ontwikkeling van het recht vanaf de vroegste tijden leert ons, dat enerzijds een verandering in economische en sociale (soms zelfs politieke) omstandigheden ook nieuwe formuleringen vraagt van de eisen van het natuurrecht, waarbij de systemen, die tot nu toe overheersend waren, niet meer passen; dat anderzijds in deze veranderingen de fundamentele eisen van de natuur altijd terugkeren en meer of minder noodzakelijk door de ene generatie aan de andere worden overgegeven. Een aandachtig toeschouwer ziet hier de erkenning, die altijd op een of andere wijze terugkeert, van de persoonlijkheid van de mens met zijn fundamentele rechten omtrent stoffelijke en onstoffelijke dingen en dus het onwrikbaar afwijzen van het volledig opgaan van de persoon in de gemeenschap en van de vernietiging van de persoonlijke activiteit, die er het gevolg van is. Maar daartegenover vindt men ook het verwerpen van de overdreven beklemtoning van de afzonderlijke mens of het afzonderlijke volk, die zich niet alleen niet mogen onttrekken aan het noodzakelijk dienen van de gemeenschap, maar ook gehouden zijn, die dienst op positieve wijze te verrichten. Men vindt verder het grondbeginsel, dat macht en succes geen rechtvaardiging zijn voor een aanval en evenmin uit zichzelf het recht maken; dat het recht boven macht moet gaan; dat de schenders van het recht in de gemeenschap van de volkeren moeten beschouwd worden als misdadigers en als zodanig ter verantwoording moeten geroepen worden. Paus Pius XII, Toespraak, Tot het VIde Internationale Congres voor Strafrecht, Nous Croyons (3 okt 1953). over dit onderwerp handelden wij reeds in onze toespraak tot het internationaal congres voor strafrecht van 3 October 1953
Enkele eisen van het natuurrecht, die tegenwoordig in de internationale betrekkingen van de volkeren overheersend zijn, hebben wij behandeld in Paus Pius XII - Toespraak
Ci riesce
Over de staatsgemeenschappen en de volken over godsdienstvrijheid - tot het 5de nationaal Italiaans congres van de vereniging van katholieke juristen
(6 december 1953). Vooral benadrukten wij, dat de heersende normen niet zonder meer afhangen van de willekeur van de volkeren, omdat hun gemeenschap moet steunen op een eis en een drang van de natuur zelf en bijgevolg de fundamentele elementen om zulk een eenheid te vormen het karakter vertonen van een morele noodzakelijkheid, die uit de natuur zelf voortkomt. Wij hebben ook enkele van deze eisen in het bijzonder aangegeven: het recht op het bestaan; het recht om de aardse goederen te benutten voor het levensonderhoud; het recht op eerbiediging en op de goede naam van het eigen volk; het recht om een eigen stempel te drukken op het karakter van het volk; het recht op ontwikkeling en uitbreiding; het recht op de naleving van de internationale verdragen en van andere dergelijke overeenkomsten. Ook als de inhoud van deze verdragen van louter positief recht is, dan komt de plicht om deze te eerbiedigen zolang er niets instaat, dat met de gezonde moraal in strijd is - toch voort uit de natuur en het natuurrecht. Zo overbrugt en bekroont het natuurrecht alle normen van het louter positieve recht, die gelden onder de mensen en de volkeren.