H. Paus Johannes Paulus II - 12 januari 1981
Ik zou graag nog een andere overweging willen toevoegen betreffende het geestelijke vlak, welke de ontwikkeling van de mens in zijn integraliteit en de vooruitgang van de volkeren aangaat. In mijn recente encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Dives in Misericordia
Over de Goddelijke Barmhartigheid
(30 november 1980) heb ik naar voren gebracht dat er onder de redenen tot ongerustheid welke de huidige mens overvallen, een 'soort misbruik van het begrip rechtvaardigheid' bestaat en zelfs 'een praktische vervalsing', te wijten aan het feit dat 'de plannen en werken die van het begrip rechtvaardigheid uitgaan en die moeten leiden tot verwezenlijking van de rechtvaardigheid in de omgang van de mensen, groeperingen en menselijke samenlevingen in de praktijk niet zelden worden misvormd. Ofschoon zij zich dan doorgaans op hetzelfde begrip rechtvaardigheid beroepen, bewijst toch de ervaring, dat de rechtvaardigheid door andere, negatieve krachten zoals naijver, haat en zelfs wreedheid, wordt overtroffen. Dan wordt het verlangen de vijand te vernietigen, zijn vrijheid te beperken, hem zelfs terug te brengen tot een staat van totale afhankelijkheid van de ander, de eigenlijke beweegredenen van het handelen; en dat is in tegenspraak met het wezen van de rechtvaardigheid, welk er op is gericht de gelijkheid en onpartijdigheid tussen de strijdende partijen te versterken'. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de Goddelijke Barmhartigheid, Dives in Misericordia (30 nov 1980), 12
Een dergelijke 'vervalsing' van de rechtvaardigheid is een ervaring die de mensheid ook vandaag nog opdoet door oorlogen, revoluties of internationale crises, en die het moeilijk zoal niet onmogelijk maakt, aangepaste, stabiele en met de natuurlijke waardigheid van de volkeren in overeenstemming zijnde oplossingen voortgang te doen vinden. Dit criterium kan op bijna alle crises worden toegepast en vooral op die crises die onoplosbaar of chronisch lijken. Daaronder moeten we als typerend vermelden het probleem van het Midden-Oosten. Hoe kan men inderdaad denken aan het instellen van een stabiele vrede, indien men niet in gelijke mate rekening houdt met de eisen van alle daarbij betrokken volkeren, met hun bestaan en hun veiligheid evenals met de mogelijkheid de grondslagen te leggen voor een toekomstige samenwerking?
Het is duidelijk dat hier de eis, met de absolute aanspraken, het eigen recht te verkrijgen nooit tot vrede zal leiden, omdat die eis de ontkenning of buitensporige vermindering veronderstelt van het recht van de ander; terwijl slechts de billijkheid, dat wil zeggen, het vermogen evenwicht te scheppen tussen de voordelen en het afstand doen van de kant van alle betrokken partijen de weg kan openen voor een globale overeenkomst om in gemeenschap te leven. Dit betekent dat er, zoals ik het in de encycliek zei, geen rechtvaardigheid is, indien ze niet wordt aangevuld door de liefde. Een dergelijke geesteshouding wordt vergemakkelijkt, indien men zich er rekenschap van geeft dat volkeren als personen eigen en gemeenschappelijke goederen bezitten, en dat deze laatsten niet deelbaar zijn, maar dat men er alleen samen van kan genieten door een oprechte en vertrouwensvolle samenwerking te beleven.