Msgr. Iulianus Herranz - 24 juni 2000
De Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) stelt: "Tot de Heilige Communie mogen niet worden toegelaten geëxcommuniceerden en degenen die door een interdict zijn getroffen, na het opleggen of verklaren van hun straf, alsook anderen die halsstarrig volharden in een zware zonde die bekend is". Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) De laatste jaren hebben enkele auteurs, steunend op verschillende redeneringen, beweerd dat deze canon niet de gescheiden hertrouwden betrof. Men weet dat de Pauselijke Exhortatie H. Paus Johannes Paulus II - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Familiaris Consortio
Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd
(22 november 1981) van 1981 dit interdict in termen zonder dubbelzinnigheid in herinnering heeft gebracht in het H. Paus Johannes Paulus II - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Familiaris Consortio
Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd
(22 november 1981) en dat het verschillende malen opnieuw is bevestigd op een uitdrukkelijke wijze, speciaal in 1992 door de Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997) Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997), en in 1994 door de brief Congregatie voor de Geloofsleer
Annus Internationalis Familiae
Brief aan de bisschoppen van de R.-K. Kerk over het ontvangen van de Communie door hertrouwd gescheiden gelovigen
(14 september 1994) (Jaar van het gezin) van de Congregatie voor de Geloofsleer. Niettemin geven die auteurs verschillende interpretaties aan deze canon die hierin overeenstemmen dat ze de situatie van de hertrouwde gescheidenen ervan uitsluiten. Bijvoorbeeld omdat de tekst spreekt van "zware zonde", zou men al de voorwaarden samen moeten brengen, ook de subjectieve, die noodzakelijk zijn om te kunnen spreken van doodzonde, wat maakt dat de bedienaar van de Communie geen zo'n oordeel van buiten kan hebben; te meer, omdat men spreekt van "halsstarrig" volharden in deze zonde, zou men zich moeten bevinden tegenover een houding van uitdaging van de kant van de gelovige, na een legitieme vermaning van de pastor. Tegenover dit opgeëiste contrast tussen de discipline van de Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) en de standvastige onderrichtingen van de Kerk in deze materie, verklaart deze Pauselijke Raad, in akkoord met de Congregatie voor de Geloofsleer en met de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Discipline van de Sacramenten, het volgende:
1° Het beletsel dat de genoemde canon maakt, komt van nature voort uit de goddelijke wet en overstijgt de context van de positieve kerkelijke wetten: deze kunnen geen wetgevende veranderingen invoeren die in tegenstelling zijn met de leer van de Kerk. De tekst van de Schrift waaraan de kerkelijke traditie onophoudelijk refereert is deze van Sint-Paulus: “Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker van de Heer drinkt, bezondigt zich aan het lichaam en bloed des Heren. Wij moeten onszelf onderzoeken, voor we van het brood eten en uit de beker drinken. Wie eet en drinkt zonder het lichaam des Heren te onderkennen, eet en drinkt zijn eigen vonnis.” (1 Kor. 11, 27-29)
Deze tekst betreft elke gelovige zelf en zijn moreel bewustzijn en het is dat wat de Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) in de volgende canon, Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983), formuleert. Maar onwaardig zijn omdat men in staat van zonde is, stelt ook een ernstig juridisch probleem in de Kerk: het is precies het woord "onwaardig" dat de canon van de Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) citeert parallel aan de Latijnse Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983): "De personen die publiek onwaardig zijn, moeten worden geweerd van het ontvangen van de goddelijke Eucharistie". Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) Inderdaad, het lichaam van Christus ontvangen terwijl men publiek onwaardig is betekent een objectieve schade voor de kerkelijke gemeenschap: het is een gedrag dat een aanval doet op de rechten van de Kerk en van alle gelovigen te leven in coherentie met de eisen van deze Communie. In het concrete geval van de toelating tot de Heilige Communie van gescheiden en hertrouwde gelovigen, betreft de ergernis, begrepen als een actie die anderen aanzet tot het kwaad, tegelijk het sacrament van de Eucharistie en de onverbreekbaarheid van het huwelijk. Deze ergernis bestaat nog zelfs indien, ongelukkig, zulk een gedrag niet meer verwondert: integendeel het is precies tegenover de misvorming van de gewetens dat het des te meer noodzakelijk is dat de pastores een geduldige, maar vaste actie om de heiligheid van de Sacramenten te beschermen, zouden moeten hebben, om de christelijke moraal te verdedigen en om de gelovigen rechtlijnig te vormen.
2° Elke interpretatie van Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) die zich opstelt tegen zijn substantiële inhoud, verklaard zonder onderbreking door het magisterium en door de discipline van de Kerk in de loop der eeuwen, is duidelijk afwijkend. Men mag niet het respect voor de woorden van de wet Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 17 verwarren met het oneigenlijk gebruik van dezelfde woorden als instrumenten om de voorschriften te relativeren of te ontdoen van hun substantie.
De formule "en zij die halsstarrig volharden in een zware zonde die bekend is" is klaar en moet worden begrepen op een wijze die de zin ervan niet vervormt door de norm niet toepasbaar te verklaren. De drie volgende voorwaarden zijn vereist:
Daarentegen zijn niet in een situatie van gewone zware zonde de gescheiden en hertrouwde gelovigen, die om ernstige redenen, zoals bijvoorbeeld de opvoeding van de kinderen, niet kunnen "voldoen aan de verplichting van te scheiden en die zich engageren om te leven in volle onthouding, d.w.z. om zich te onthouden van de eigen handelingen van de gehuwden" H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd, Familiaris Consortio (22 nov 1981), 84 en die op basis van zulk een beslissing het sacrament van de boete hebben ontvangen. Omdat het feit dat deze gelovigen niet leven op de wijze van gehuwden in zich verborgen is, terwijl hun conditie van gescheiden hertrouwden openbaar bekend is, zouden dezen niet te communie mogen gaan alleen omwille van het vermijden van ergernis.
3° Natuurlijk raadt de pastorale voorzichtigheid aan levendig te vermijden dat men komt in gevallen van publieke weigering van de Heilige Communie. De pastores moeten aan de betreffende gelovigen de echte kerkelijke betekenis van de norm uitleggen, zodanig dat zij hem kunnen begrijpen en tenminste respecteren. Wanneer nochtans situaties zich zouden voordoen waarin deze voorzorgen geen effect hebben gehad of niet mogelijk waren, moet de bedienaar van de Heilige Communie weigeren de Communie uit te reiken aan wie er publiek onwaardig voor is. Hij zal het doen met een extreme liefde en hij zal op een gunstig moment de redenen die hem ertoe gedwongen hebben trachten te verklaren. Toch moet hij het ook doen met vastbeslotenheid, bewust van de waarde die deze tekenen van kracht bezitten, voor het welzijn van de Kerk en van de zielen.
Het oordeel over de gevallen van uitsluiting van de eucharistische Communie van gelovigen die zich bevinden in de beschreven condities, komt toe aan de priester die verantwoordelijk is voor de gemeenschap. Hij zal precieze instructies geven aan de diaken of aan de eventuele buitengewone bedienaar wat betreft de wijze van zich te gedragen in de concrete situaties.
4° Rekening houdend met de natuur van de geciteerde norm nr. 1° hierboven, kan een enkele kerkelijke autoriteit in geen enkel geval dispenseren van deze verplichting van de bedienaar van de Heilige Communie, noch besluiten uitvaardigen die haar tegenspreken.
5° De Kerk bevestigt opnieuw haar moederlijke zorg voor de gelovigen die zich bevinden in deze situatie of in andere gelijkaardige situaties die verhinderen te worden toegelaten tot de eucharistische tafel. Wat werd uitgelegd in deze verklaring is niet in contradictie met het grote verlangen de deelname van deze kinderen aan het kerkelijk leven te begunstigen, deelname die reeds kan worden uitgedrukt in vele vormen die compatibel zijn met hun situatie; integendeel, de plicht deze onmogelijkheid van toe te laten tot de eucharistie opnieuw te bevestigen, is een conditie van echte pastoraal, van echt bezig zijn met het goed van deze gelovigen en van de hele Kerk, want zij duidt de noodzakelijke voorwaarden aan voor de volheid van deze bekering, waartoe allen zijn uitgenodigd door de Heer en op een bijzondere wijze in de loop van dit heilig jubileumjaar.
Ten Vaticane, bij het Feest van de geboorte van Sint-Jan de Doper.
Julian Herranz, titulair aartsbisschop van Vertara, president van de Pauselijke Raad.
Bruno Bertagna, titulair aartsbisschop van Drivasto, secretaris van de Pauselijke Raad.