10 juni 2014
De dogmatische constitutie 1e Vaticaans Concilie
Pastor Aeternus
4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus
(18 juli 1870) van het Eerste Vaticaans Concilie, waarin het onfeilbare leerambt van de Paus werd vastgelegd, negeerde op generlei wijze de sensus fidei fidelium; integendeel, het vooronderstelde het. De oorspronkelijke eerste versie van de constitutie Supremi Pastoris, waaruit het ontwikkelt werd, bevatte een hoofdstuk over de onfeilbaarheid van de Kerk (hoofdstuk negen). Mansi, III (51), 542-543. Het stelt dat de onfeilbaarheid van de Kerk betrekking heeft op alle geopenbaarde waarheid, in de Schrift en de Traditie – dat wil zeggen het geheel van het geloof – en op alles wat nodig is om dit te verdedigen en te bewaren, ook al is dit niet geopenbaard. Toen de volgorde van discussie werd aangepast om het vraagstuk van de pauselijke onfeilbaarheid op te lossen, werd het debat over dit onderwerp echter uitgesteld en nooit weer hervat. In zijn relatio over de definitie van pauselijke onfeilbaarheid legt Bisschop Vincent Gasser echter toch uit dat de bijzondere bijstand die de paus gegeven is hem niet loskoppelt van de Kerk en raadpleging en samenwerking niet uitsluit. Mansi, IV (52), 1213-14 De definitie van de Onbevlekte Ontvangenis was, zo zei hij, een voorbeeld van een kwestie “die zo moeilijk was dat de paus het voor het vergaren van zijn informatie noodzakelijk achtte om de bisschoppen te raadplegen, als standaard manier, over de gedachten van de kerken”. Mansi, IV (52), 1217. Gasser voegt hieraan toe: ‘sed talis casus non potest statui pro regula’. In een passage die bedoelt is om Gallicanismen uit te sluiten, stelt 1e Vaticaans Concilie
Pastor Aeternus
4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus
(18 juli 1870) dat ex cathedra gedane leerstellige uitspraken van de paus over geloof en moraliteit “in zichzelf en niet vanwege de instemming van de Kerk (ex sese non autem ex consensu ecclesiae)” onweerlegbaar zijn 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 25, maar dat maakt de consensus Ecclesiae niet overbodig. Wat hiermee wordt uitgesloten is de theorie dat zulke bepalingen deze instemming vooraf of achteraf vereisen als een voorwaarde voor het gezag ervan. Zie Gasser, in Mansi, 52, 1213-14 In antwoord op de Modernistische crisis bevestigde een decreet van het Heilig Officie, Heilig Officie
Lamentabili sane exitu
Syllabus van dwalingen van de modernisten
(3 juli 1907) (1907), de vrijheid van de Ecclesia docens vis-à-vis de Ecclesia discens. Het decreet keurde een voorstel af dat inhield dat herders alleen dat mochten onderwijzen wat de gelovigen al geloofden. Heilig Officie, Syllabus van dwalingen van de modernisten, Lamentabili sane exitu (3 juli 1907), 6. Het afgekeurde voorstel luidt: “De ‘lerende Kerk’ en de ‘onderwijzende Kerk’ werken op zo’n manier samen in het bepalen van waarheden dat de enige overgebleven taak van de ‘onderwijzende Kerk’ het bevestigen van de meningen van de ‘lerende Kerk’ is” (DH 3406).
Alle gaven van de Geest, en in het bijzonder de gave van het primaat in de Kerk, hebben de bedoeling de eenheid van de Kerk in geloof en onderlinge verbondenheid te bevorderen, Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 2 en de Geest zelf stimuleert de receptie door de gelovigen van het onderricht door het leergezag, omdat de gelovigen immers, in bezit van de sensus fidei, de waarheid van het onderricht herkennen en het aanhangen. Zoals hierboven gezegd, het onderricht van Vaticanum I dat onfeilbare definities van de paus onherroepelijk zijn ‘uit zichzelf en niet afhankelijk zijn van de instemming van de Kerk [ex sese non autem ex consensu ecclesiae]’ 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 25 betekent niet, dat de paus losstaat van de Kerk of dat zijn onderricht onafhankelijk is van het geloof van de Kerk. (Zie hierboven, §40 Het feit dat voorafgaand aan de onfeilbare uitspraken over de Onbevlekte Ontvangenis van de Heilige Maagd Maria en haar lichamelijke Tenhemelopneming een uitgebreide raadpleging van de gelovigen plaatsvond op uitdrukkelijke wens van de betreffende pausen is een duidelijk bewijs daarvan. (Zie hierboven §§38, 42. Wat ermee bedoeld wordt is eerder dat dergelijk onderricht door de paus, en in het verlengde daarvan alle onderricht van paus en bisschoppen, gezagvol is in zichzelf omdat zij de gave van de Heilige Geest, het charisma veritatis certum, bezitten.