10 juni 2014
Toen Newman later H. John Henry Kardinaal Newman
On Consulting the Faithful in Matters of Doctrine () (1859) schreef, had hij de bedoeling om te laten zien dat de gelovigen (los van hun herders) hun eigen actieve rol hebben te spelen in het bewaren en doorgeven van het geloof. “De [T] raditie van de apostelen” is “toegewijd aan de gehele Kerk met al haar verschillende onderdelen en functies per modum unius“, maar de bisschoppen en de lekengelovigen getuigen er op verschillende manieren van. De Traditie, zo zegt hij, “manifesteert zich op verschillende manieren op verschillende tijden: soms door de mond van het episcopaat, soms door de leraren, soms door het volk, soms door liturgieën, riten, ceremoniën en gewoonten, door gebeurtenissen, meningsverschillen, bewegingen, en al die andere verschijnselen die bestaan onder de naam geschiedenis”. H. John Henry Kardinaal Newman, On Consulting the Faithful in Matters of Doctrine. p.63, vgl. p.65. Newman maakt gewoonlijk onderscheid tussen de ‘herders’ en de ‘gelovigen’. Soms voegt hij de ‘leraren’ (theologen) toe als een afzondelrijke groep getuigen, en hij omvat de lagere geestelijken in de ‘gelovigen’ tenzij hij spreekt over de ‘lekengelovigen’. Voor Newman “bestaat er iets in de ‘pastorum et fidelium conspiratio’ dat niet bestaat in de herders alleen” H. John Henry Kardinaal Newman, On Consulting the Faithful in Matters of Doctrine. p. 104 In dit werk citeert Newman uitgebreid uit de argumenten die meer dan tien jaar eerder door Giovanni Perrone werden voorgesteld voor de definiëring van de Onbevlekte Ontvangenis. H. John Henry Kardinaal Newman, On Consulting the Faithful in Matters of Doctrine. pp. 64-70 vgl. hierboven §37