DE HOOP VAN DE VERRIJZENIS OM TOT DE EENHEID TE KOMENToespraak tijdens de oecumenische gebedsviering in de kerk van het H. Graf, Jeruzalem - tijdens zijn reis door het H. Land 2014
(Soort document: Paus Franciscus - Toespraak)
Paus Franciscus -
25 mei 2014
DE HOOP VAN DE VERRIJZENIS OM TOT DE EENHEID TE KOMEN
Toespraak tijdens de oecumenische gebedsviering in de kerk van het H. Graf, Jeruzalem - tijdens zijn reis door het H. Land 2014
Uwe Heiligheid
Dierbare Broeders bisschoppen,
Dierbare broeders en zusters
Deze basiliek waar elke Christen met diepe verering naar kijkt, is het hoogtepunt van de pelgrimstocht die ik met mijn veelgeliefde broeder in Christus, Zijne Heiligheid Bartholomaios, maak. We maken deze pelgrimage in de voetstappen van onze vereerde voorgangers, Paus Paulus VI en Patriarch Athenagoras, die, met de moed en de Heilige Geest volgend het mogelijk maakten, vijftig jaar geleden in deze heilige stad Jeruzalem, een historische ontmoeting te hebben tussen de Bisschop van Rome en de Patriarch van Constantinopel. Van harte groet ik ieder van u hier aanwezig. Op een speciale manier wil mijn hartelijke dank uitspreken aan hen die dit moment mogelijk hebben gemaakt: Zijne Zaligheid Theophilos, die ons zo met zulke vriendelijke woorden welkom heeft geheten, Zijne Zaligheid Nourhan Manoogian en Pater Piernattista Pizaaballa.
Het is een buitengewone genade hier in gebed verenigd te zijn. Het lege graf, dit nieuwe graf gelegen in een tuin waar Jozef van Arimatea het lichaam van Jezus vroom heeft neergelegd, is de plaats vanwaar de verkondiging van de verrijzenis vertrekt: “Gij behoeft niet bevreesd te zijn; ik weet dat gij Jezus zoekt, de gekruisigde; Hij is niet hier. Hij is verrezen zoals Hij gezegd heeft; komt zien naar de plaats waar Hij gelegen heeft. Gaat nu terstond aan zijn leerlingen zeggen: Hij is verrezen van de doden” (
Mt. 28, 5-7). Deze verkondiging, bevestigd door het getuigenis van hen aan wie de verrezen Heer verscheen, is de kern van de christelijke boodschap, van in het begin trouw overgeleverd van generatie op generatie, zoals de apostel Paulus bevestigt: “In de eerste plaats dan heb ik u overgeleverd wat ik ook zelf als overlevering heb ontvangen, namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden, volgens de Schriften” (
1 Kor. 15, 3-4).
Dat is het fundament van het geloof dat ons verenigt en dank zij hetwelk wij samen belijden dat Jezus Christus, de enige Zoon van de Vader en onze enige Heer, “geleden heeft onder Pontius Pilatus, gekruisigd is, gestorven en begraven; nedergedaald is ter helle en de derde dag verrezen uit de doden”.
Vgl. Geloofsbelijdenis, Geloofsbelijdenis volgens de Romeinse doopritus, Twaalf artikelen van het geloof (31 juli 381). Geloofsbelijdenis van de Apostelen Ieder van ons, elke gedoopte in Christus, is geestelijk uit dit graf verrezen, aangezien wij in het doopsel allemaal werkelijk ingelijfd werden in de Eerstgeborene van heel de schepping, samen met Hem begraven om met Hem te verrijzen en een nieuw leven te kunnen binnengaan.
Vgl. Rom. 6, 4
Staan wij open voor de bijzondere genade van dit moment. Staan wij dicht bij het lege graf, eerbiedig ingetogen, om de grootsheid van onze christelijke roeping te herontdekken: wij zijn mannen en vrouwen van de verrijzenis, niet van de dood. Leren wij van deze plaats ons leven, het leed van onze Kerken en van de hele wereld, te beleven in het licht van de Paasmorgen. Elke wonde, elk lijden, elke pijn, werden door de Goede Herder op Zijn eigen schouders gelegd, Hij die zichzelf geofferd heeft en door Zijn offer voor ons de toegang ontsloot naar het eeuwige leven. Zijn open wonden zijn de weg waarlangs zich de stroom van Zijn barmhartigheid over de wereld uitstort. Laten wij ons niet beroven van het fundament van onze hoop! En die is: Christòs Anesti! Beroven wij de wereld niet van de vreugdevolle boodschap van de Verrijzenis! En laten wij niet doof zijn voor de sterke oproep tot eenheid die precies vanuit deze plaats weerklinkt, door de woorden van Hem die ons als Verrezene allemaal “Mijn broeders” noemt. Vgl. Mt. 28, 10
Vgl. Joh. 20, 17
Zeker, wij kunnen de verdeeldheid niet ontkennen die nog tussen ons, leerlingen van Jezus, heerst: deze sacrale plaats laat ons het drama nog pijnlijker aanvoelen. En toch, vijftig jaar na de omhelzing van deze twee eerbiedwaardige Vaders (Paus Paul VI en Patriarch Athenagoras, nvdr), erkennen wij dankbaar en met nieuwe verwondering dat het onder impuls van de Heilige Geest mogelijk was, stappen te zetten die werkelijk belangrijk zijn voor de eenheid. We beseffen dat er nog een weg af te leggen valt om die volheid van gemeenschap te bereiken, die ook tot uiting kan komen in het delen van dezelfde Eucharistische Tafel, wat wij vurig verlangen; doch de tegenstellingen hoeven ons niet af te schrikken, zij mogen ons niet afschrikken en onze weg verlammen. Wij moeten geloven dat alle hindernissen, zoals de steen voor het graf, kunnen weggenomen worden die de volledige gemeenschap tussen ons nog verhinderen. Het zal een genade van de verrijzenis zijn, waarvan wij vandaag reeds bij voorbaat kunnen genieten. Telkens wij elkaar vergeving vragen voor zonden tegen andere christenen begaan en telkens wij de moed hebben toe te geven en deze vergeving te ontvangen, hebben wij een ervaring van de verrijzenis! Telkens wij oude vooroordelen overstijgen en de moed hebben om nieuwe broederlijke relaties te stimuleren, belijden wij dat Christus werkelijk verrezen is! Telkens wij de toekomst van de Kerk bedenken vanuit haar roeping tot eenheid, straalt het licht van de Paasmorgen! Hier herhaal ik de hoop al eerder uitgesproken door mijn voorgangers tot een voortgaande dialoog met al onze broeders en zusters in Christus, gericht op het vinden van een vorm voor de uitoefening van het ambt dat eigen is aan de Bisschop van Rome die overeenkomstig zijn zending, openstaat voor een nieuwe situatie en in de huidige context een dienst van liefde en communio kan zijn, door iedereen erkend. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de inzet voor de oecumene, Ut Unum Sint (25 mei 1995), 95-96
Als pelgrims staande op deze heilige plaatsen, herinneren we in onze gebeden het gehele Midden Oosten, dat helaas zo vaak gekenmerkt is door geweld en conflicten. Ook vergeten we in onze gebeden niet de talrijke mannen en vrouwen in de diverse delen van de wereld die lijden onder oorlog, armoede en honger, zowel als de vele Christenen die worden vervolgd om hun geloof in de verrezen Heer. Wanneer het voorkomt dat Christenen van verschillende belijdenissen samen te lijden hebben, de enen naast de anderen, en elkaar onderling met broederlijke naastenliefde helpen, verwerkelijkt zich een oecumene van het lijden, een oecumene van het bloed, die bijzonder doeltreffend is, niet alleen voor de contexten waarin zij plaatsheeft maar ook krachtens de gemeenschap van de heiligen, voor heel de Kerk.
Zij die christenen uit haat voor het geloof vervolgen, vragen niet of zij katholiek of orthodox zijn: christelijk bloed is hetzelfde.
Heiligheid, veelgeliefde broeder, u allen zeer dierbare broeders, laten wij de aarzelingen terzijde schuiven die wij uit het verleden geërfd hebben en openen wij ons hart voor de werking van de Heilige Geest, de Geest van Liefde
Vgl. Rom. 5, 5
, om samen, vreugdevol, de gezegende dag tegemoet te gaan van onze hervonden volle gemeenschap. Op deze weg voelen wij ons gesteund door het gebed dat Jezus in deze Stad, op de vooravond van Zijn lijden, dood en verrijzenis, voor Zijn leerlingen richtte tot de Vader en dat wij niet ophouden nederig tot het onze te maken: “opdat allen één mogen zijn … opdat de wereld gelove” (
Joh. 17, 21).
En wanneer onenigheid ons pessimistisch maakt, moedeloos en stil, plaatsen wij ons dan allemaal onder de mantel van de heilige Moeder van God. Wanneer beproeving heerst in de ziel van de christen, vinden wij alleen vrede onder de mantel van de Heilige Moeder van God: moge Zij ons op deze weg helpen.
© 2014, Libreria Editrice Vaticana / Stg. InterKerk Vert. uit het Frans: Maranatha-gemeenschap; alineaverdeling en -nummering: redactie