Zenon Kardinaal Grocholewski - 28 oktober 2013
Mensen definiëren aan de hand van hun relaties met andere mensen en met de natuur geeft geen afdoende antwoord op de onvermijdelijke, fundamentele vraag: wie is de mens echt? De christelijke antropologie legt de basis van man en vrouw en hun mogelijkheid om cultuur te scheppen in hun geschapen zijn naar het beeld en de gelijkenis van God, een Triniteit van Personen in gemeenschap. De geduldige pedagogie van God werd ons geopenbaard vanaf de schepping van de wereld. Doorheen de heilsgeschiedenis voedt God mensen op tot verbond – een levende relatie – en tot het openstellen van zichzelf, steeds meer, voor alle volkeren. Dit verbond heeft zijn hoogtepunt in Jezus, die, door middel van zijn dood en verrijzenis, het verbond ‘nieuw en eeuwig’ heeft gemaakt. Sinds dat ogenblik is de Heilige Geest verdergegaan met het onderwijzen van de missie die Christus heeft toevertrouwd aan de Kerk: “Ga, en maak alle volkeren tot leerling... leer hun alles onderhouden wat Ik jullie geboden heb” (Mt. 28, 19-20).
“Elke mens wordt opgeroepen tot gemeenschap omwille van zijn natuur die geschapen is naar het beeld en de gelijkenis van God. Vgl. Gen. 1, 26-27 Daarom is de mens, in de sfeer van de Bijbelse antropologie, geen geïsoleerd individu, maar een persoon: een wezen dat in essentie relationeel is. De gemeenschap tot dewelke de mens geroepen is, heeft steeds een dubbele dimensie, dit wil zeggen verticaal (gemeenschap met God) en horizontaal (gemeenschap met mensen). Het is fundamenteel dat gemeenschap wordt erkend als een geschenk van God, als de vrucht van het goddelijk initiatief dat tot vervulling komt in het Paasmysterie.” Congregatie voor de Katholieke Vorming, Samen onderwijzen in katholieke scholen: Een missie gedeeld tussen gewijde personen en de gelovige leken (8 sept 2007), 8