H. Paus Johannes Paulus II - 12 mei 1985
Ik groet ook de tienduizenden gelovigen, die actief zijn in de parochies en in de andere diocesane en landelijke organismen, evenals degenen, die met ons verbonden zijn via de televisie en de radio. In naam van Christus, de Heer van de Kerk, dank ik U oprecht voor Uw inzet.
Ik ben hier om U aan te moedigen en aan te sporen voort te gaan met Uw werk. Vaak is het onopvallend en blijft het onopgemerkt. Maar hoe onmisbaar is het voor de levenskracht van de Kerk, het mystieke lichaam van Christus! Ik wens vurig en bid de Heer, dat mijn woorden aan ieder van U nieuwe bezieling mogen geven; een nieuw elan, dat steun geeft aan Uw inzet en U tegelijk het licht geeft en de wegen aanwijst, welke nodig zijn voor een steeds meer doeltreffende dienst aan de Blijde Boodschap van het Heil.
Het is waar dat de parochie niet zichzelf genoeg is. Zij moet in een groter geheel opgenomen zijn en steun van buiten krijgen. Maar zij is een onmisbaar orgaan in het leven van de Kerk. Na het gezin is zij de eerste school voor net geloof, voor het gebed en voor de zedelijke vorming. Na het gezin is zij het mecst gunstige terrein voor de beoefening van de naastenliefde. Zij is het eerste orgaan voor pastoraal en sociaal werk. Zij is de meest geschikte en belangrijke ruimte voor verkondiging en catechese. In dit opzicht is de definitie, die het nieuwe Wetboek van Kerkelijk Recht geeft van de parochie, veelzeggend. Het omschrijft haar als "een welbepaalde gemeenschap van gelovigen op bestendige wijze gevormd binnen een bisdom. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 525. par. 1
De parochie moet dit waarmaken door weer te ontdekken, dat zij een gemeenschap van geloof, hoop en liefde is. Zij is niet louter een gemeenschap van mensen, die een aantal sociale functies verrichten. Een parochie is een gemeenschap van gelovigen, die in het geloof, dat zij samen delen, de bron vinden van hun bijeen-zijn: het woord van God, dat verkondigd en aanhoord wordt in de viering van de goddelijke mysteries.
Het is juist vooral rondom de eucharistische tafel, dat de christelijke gemeenschap haar identiteit vindt: "het uitverkoren geslacht, het koninklijk priesterschap, de heilige natie, Gods eigen volk, bestemd om zijn roemruchte daden te verkondigen." (1 Pt. 2, 9). Als de gelovige deelneemt aan de Eucharistie, drukt hij op de meest duidelijke wijze de priesterlijke waardigheid uit, die hem toekomt, omdat hij door het doopsel in Christus wedergeboren is tot een nieuwe mens.
Maar rondom de eucharistische tafel wordt ook duidelijk, dat binnen het enige priesterlijke volk de deelneming aan het ene priesterschap van Christus verschillend is. Want hij, die voorgaat in de viering, "voltrekt het eucharistische offer in de persoon van Christus en draagt het aan God op in naam van het gehele volk", zoals het Tweede Vaticaans Concilie onderstreept heeft. Terwijl "de gelovigen door hun koninklijk priesterschap actief meedoen in de aanbieding van de eucharistische offergave". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10
Christus zelf heeft dit onderscheid gewild, dat wezenlijk is en niet alleen maar gradueel 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10 En Hij heeft dit gewild omwille van het algemeen priesterschap van de gelovigen, opdat hun geloof steeds levendiger zou zijn, hun hoop steeds geloofwaardiger en hun liefde steeds werkdadiger. Onze bediening is dus geen privilege, dierbare broeders in het priesterambt, maar een dienst! Christus verwacht van ons dezelfde volledige beschikbaarheid om onszelf weg te schenken, welke Hem tot de mens voor de anderen maakte.
"Het gaat om de nederige bereidheid de gaven van de Heilige Geest aan te nemen en aan de anderen de vruchten van de liefde en van de vrede te schenken; de bereidheid hun dat vaste geloof te schenken, waaruit een diep begrip voor de zin van het menselijk bestaan voortvloeit en ook het vermogen om de zedelijke orde te doen doordringen in het persoonlijke en maatschappelijke leven van de mens". H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Aan de priesters op Witte Donderdag 1979, Novo incipiente (8 apr 1979), 4
De priester, die zijn zending in deze geest beleeft, zal de inzet van de leken in de parochies zeker niet verstikken, maar integendeel opwekken en stimuleren. Vol vreugde zal hij zich aanpassen aan de werking van de Heilige Geest, die onder de gelovigen van elke rang bijzondere genaden verspreidt, welke hen geschikt en bereid maken om allerlei werken en taken, die voor de hernieuwing en de verdere uitbouw van de Kerk dienstig zijn, op zich te nemen, zoals er geschreven staat "Aan ieder wordt de openbaring van de Geest meegedeeld tot welzijn van allen" (1 Kor. 12, 7) 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 12
In de besluiten van de Bijzondere Synode van de bisschoppen van Nederland wordt in nummer 33 uitdrukkelijk gezegd:
"De leden van de Synode zijn er zich van bewust, dat de leken een groot aandeel hebben in het pastorale werk van de Kerk. Zij spreken hun dankbare waardering uit jegens de duizenden leken, die, geheel belangeloos, regelmatig en op zoveel verschillende manieren, deelnemen aan taken, zoals de liturgie, sociale activiteiten, catechese aan kinderen en volwassenen, uitwisseling en onderlinge hulpverlening, het bevorderen van de rechtvaardigheid en de vrede. Deze leken spannen zich in om de Kerk aanwezig te doen zijn in een steeds meer geseculariseerde wereld, en dit dikwijls onder moeilijke omstandigheden". Bisschoppensynodes, Besluiten Bijzondere Synode van Bisschoppen van Nederland (31 jan 1980), 33De Synode spreekt ook haar gevoelens van oprechte dankbaarheid uit aan de talrijke christenen. In het bijzonder de zieken en bejaarden, die het werk van de Kerk ondersteunen door middel van hun gebeden en hun offers.
Onder de leken wil ik mij speciaal richten tot talrijke pastorale werkers en werksters, die zich edelmoedig en met overtuiging inzetten. ten dienste van de pastorale zending van de Kerk. De taak, welke zij van de bisschop hebben ontvangen, nodigt hen uit om in nauwe samenwerking met de priesters en diakens het woord van God aan te reiken, om getuigen van de boodschap van Christus te zijn en de evangelische waarden te doen doordringen in alle maatschappelijke milieus. Door een passende theologische en pastorale vorming en in verschillende en veelzijdige taken zullen zij de zin van hun eigen zending verdiepen, waarin zij zich als leken direct verbonden weten met de pastorale zending van de Kerk. Zij zullen weigeren eenvoudig kerkelijke functionarissen te worden, of zich taken aan te matigen, die eigen zijn aan de priester en de diaken. Hun taak is belangrijk, vooral in een wereld, die steeds meer ontkerstend en geseculariseerd wordt.
Zij bieden allen een bijdrage, die op haar juiste waarde geschat moet worden. Voor het leven van het Lichaam van de Kerk is het nodig, dat alle leden hun zending vervullen in overeenstemming met de eigen identiteit: in eenheid van geest in de verscheidenheid van taken. Paulus heeft geschreven: "Als het hele lichaam oog was, waar bleef dan het gehoor? Als het helemaal gehoor was, waar bleef de reuk? In werkelijkheid echter heeft God de ledematen en organen elk afzonderlijk hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij het gewild heeft. Als zij allen samen een lid vormden, waar bleef dan het lichaam? In feite echter zijn er vele ledematen, maar slechts een lichaam." (1 Kor. 12, 17-21).
Het is een taak van de pastoor, van de bisschop, van allen, die betrokken zijn bij de opbouw van de parochies, zich open te stellen voor de positieve waarden van die gemeenschappen, zij moeten deze ten nutte van de parochies maken. Maar het moet duidelijk zijn dat deze basisgemeenschappen zich niet als alternatieven van de parochies kunnen voorstellen.
Zoals elke christen hebben ook hun leden de plicht bereid te zijn tot dienst aan de parochie en bisdom. Alleen op deze manier zullen de ervaringen en overtuigingen van die gemeenschappen werkelijk van waarde zijn.
Dierbare broeders en Zusters, voor het parochiële en diocesane leven is het van beslissende betekenis, dat de afzonderlijke gelovigen, de verenigingen en bewegingen met elkaar samenwerken volgens de initiatieven, die voor heel het bisdom genomen worden door de bisschop, samen met de priesterraad en de pastorale raad. Slechts op deze voorwaarde is het mogelijk invloed uit te oefenen op het maatschappelijk milieu, dit op christelijke wijze te bezielen en op God te richten, die het uiteindelijke doel van de geschiedenis is. Men zal aan de waarschuwing van Christus moeten denken: "Elk rijk, dat innerlijk verdeeld is, vervalt tot een woestenij; en geen stad of huis, in zichzelf verdeeld houdt stand". (Mt. 12, 25).
Op de eerste plaats noem ik de inzet voor roepingen. Dit is een probleem, dat nauw samenhangt met het leven van de Kerk en met het motief voor de evangelisatie in de wereld. Want de boodschap van Christus en de levendmakende kracht van zijn genade worden over het algemeen overgedragen door het wijdvertakte en volhardende werk van priesters en missionarissen. Zeker, de roeping hangt af van een goddelijk initiatief, zoals Christus zelf gezegd heeft: : "Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u" (Joh. 15,16). Maar de aanvaarding van de innerlijke roeping veronderstelt een geheel van elementen van persoonlijke en maatschappelijke orde, waarin onvermijdelijk zowel de verantwoordelijkheid van de enkeling, als die van de gemeenschap meespeelt. Daarom dient de parochie een geschikte pastoraal van de roepingen te ontplooien, welke in overeenstemming is met de richtlijnen en hulpmiddelen van het diocesane centrum. Vervolgens zal het nodig zijn heel in het bijzonder zorg te besteden aan de opleidingsinstituten, waar de jonge mensen, die ingegaan zijn op de goddelijke roeping, zich kunnen voorbereiden op hun toekomstig dienstwerk. De invloed, die de intellectuele, zedelijke en godsdienstige vorming heeft op de toekomstige priester tijdens zijn seminariejaren, is immers steeds beslissend. Ik kan dus niet genoeg aanbevelen de meest zorgvuldige aandacht te besteden aan dit aspect van het kerkelijk leven. Het kapitaal aan liefde, intelligentie, tijd en middelen, dat hierin geinvesteerd wordt, zal te zijner tijd vruchten afwerpen, die de offers compenseren.
Tenslotte wil ik graag in het kader van het gezin aan Uw ijver een derde pastorale doelstelling voorhouden, dierbare broeders en zusters. De huidige maatschappelijke kontekst lijkt van ieder, die van goede wil is, een bijzonder vastberaden inzet te vragen voor de verdediging van het leven, vanaf het eerste ontstaan in de moederschoot tot de laatste hartklop. Ten overstaan van een wereld, die steeds meer bezwijkt voor de duistere aantrekkingskracht van een cultuur van het geweld en van de dood, zijn de christenen wellicht meer dan ooit geroepen om te getuigen van hun geloof in een God, die "geen God van doden is, maar van levenden, want voor Hem zijn allen levend" (Lc. 20,38). Een van de belangrijkste diensten, die de Kerk nu aan de wereld moet verlenen, is deze: met het getuigenis van het woord en het voorbeeld een authentieke cultuur van het leven bevorderen.
In de brief aan de Hebreeen staat het zo goed: "Laten wij elkaar in het oog houden om met elkaar te wedijveren in liefde en daden van liefde. Wij moeten niet wegblijven van onze bijeenkomsten, zoals sommigen gewoon zijn te doen; laten wij elkaar moed inspreken en dit temeer naarmate gij de grote dag dichterbij ziet komen". (Hebr. 10,24-25).
Met deze aansporing, die tot ons komt vanuit de ervaring van het leven van de beginnende Kerk wil ik deze ontmoeting besluiten. Ik ben blij U ontmoet te hebben, want mijn hart is in het bijzonder hiernaar uitgegaan. Hebt vertrouwen! U zult alle moeilijkheden overwinnen, als U zich in gebed en gehoorzaamheid vasthoudt aan Jezus Christus, de Herder van de Kerk. de Herder van elk bisdom. de Herder ook van Uw parochie.
Laudetur Jesus Christus