
Paus Franciscus - 21 januari 2014
De eerste Zaligspreking, ons thema voor de volgende Wereldjongerendag, zeg dat de armen van geest gelukkig zijn, want hun behoort het koninkrijk der hemelen. In een tijd waarin zoveel mensen te lijden hebben onder de financiële crisis lijkt het misschien vreemd om armoede en geluk met elkaar te verbinden. Hoe kunnen we armoede als een zegen beschouwen?
Ten eerste, laten we proberen te begrijpen wat het betekent om “arm van geest” te zijn. Ten de Zoon van God mens werd, koos Hij de weg van armoede en zelfontlediging. Zoals de heilige Paulus in zijn brief aan de Filippenzen schreef: “Die gezindheid moet onder u heersen die ook in Christus Jezus was: Hij die bestond in de gestalte van God heeft er zich niet aan willen vastklampen gelijk aan God te zijn. Hij heeft zichzelf ontledigd en de gestalte van een slaaf aangenomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden” (Fil. 2, 5-7). Jezus is God die zich van glorie ontdoet. Hier zien we Gods keuze om arm te zijn: Hij was rijk en toch werd Hij arm om ons door Zijn armoede rijk te maken. Vgl. 2 Kor. 8, 9 Dit is het mysterie dat we overwegen in de kribbe, als we de Zoon van God zien liggen, en later aan het kruis, waar Zijn zelfontlediging zijn hoogtepunt bereikt.
Het Griekse bijvoeglijk naamwoord ptochós (arm) heeft niet een puur materiële betekenis. Het betekent “een bedelaar” en moet gezien worden als verbonden met het Joodse begrip anawim, “armen van God”. Het suggereert nederigheid, een besef van de eigen beperkinge en existentiële armoede. De anawim vertrouwen op de Heer, en weten dat ze op Hem kunnen rekenen.
Zoals de heilige Therèse van het Kind Jezus zo duidelijk zag, kwam Jezus in Zijn menswording als een arme bedelaar onder ons, vragend om onze liefde. De Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997) vertelt ons: “de mens bedelt om God” Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2559 en “het gebed is de ontmoeting tussen de dorst van God en die van ons”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2560
De heilige Franciscus van Assisi begreep het geheim van de Zaigspreking voor de armen van geest perfect. Toen Jezus tot hem sprak door de melaatse en vanaf de crucifix, herkende Franciscus zowel de grootsheid van God als zijn eigen nederigheid. In zijn gebed zou de Arme van Assisi urenlang aan God vragen: “Wie bent u?” “Wie ben ik?” Hij wees een voorspoedig en zorgeloos leven af om te kunnen trouwen met “Vrouwe Armoede”, om Jezus en het Evangelie tot op de letter na te volgen. Franciscus leefde in navolging van Christus in zijn armoede en in liefde voor de armen – voor hem waren die twee onlosmakelijk verbonden – als twee kanten van één munt.
Je zou mij dan kunnen vragen: Wat kunnen wij precies doen om armoede van geest een manier van leven te maken, een werkelijk onderdeel van ons eigen leven? Ik zal antwoorden door drie dingen te zeggen.
In de eerste plaats, probeer vrij te zijn wat betreft materiële dingen. De Heer roept ons op tot een Evangelische manier van leven die gekenmerkt is door gematigdheid, door een weigering om toe te geven aan een consumeringscultuur. Dit betekent zorg dragen voor het essentiële en leren zonder al die onnodige extra's te leven die ons beperken. Laten we leren onszelf los te maken van bezitterigheid en van de afgoderij van geld en van kwistig uitgeven. Laten we Jezus op de eerste plaats zetten. Hij kan ons bevrijden van de soorten afgoderij die ons knechten. Plaats je vertrouwen in God, beste jonge vrienden! Hij kent ons en houdt van ons, en Hij vergeet ons nooit. Net zoals Hij zorgt voor de lelies in het veld Vgl. Mt. 6, 28 , zo zal Hij ervoor zorgen dat het ons aan niets ontbreekt. Willen we door de financiële crisis heenkomen, dan moeten we ook bereid zijn om onze manier van leven te veranderen en zoveel verkwisting voorkomen. Net zoals we de moed moeten hebben om gelukkig te zijn, moeten we ook de moed hebben om eenvoudig te leven.
Ten tweede, als we volgens deze Zaligspreking willen leven, moeten we allen een bekering ervaren van de manier waarop we de armen zien. We moeten voor hen zorgen en gevoelig zijn voor hun geestelijke en materiële behoeften. Aan jullie, jonge mensen, draag ik in het bijzonder de taak op om de solidariteit terug te brengen in het hart van de menselijke cultuur. Tegenover oude en nieuwe vormen van armoede – werkeloosheid, migratie en verschillende vormen van verslaving – hebben we de plicht om alert en bedachtzaam te zijn, en de verleiding te weerstaan om onverschillig te blijven. We moeten iedereen gedenken die zich niet geliefd voelt, die geen hoop heeft voor de toekomst en die het leven heeft opgegeven vanwege ontmoediging teleurstelling of angst. We moeten leren aan de kant van de armen te staan, en niet slechts genoegen nemen met gepraat over de armen! Laten we erop uit gaan om hen te ontmoeten, hen in de ogen te kijken en naar hen te luisteren. De armen voorzien ons van een concrete kans om Christus zelf te ontmoeten, en Zijn lijdende lichaam aan te raken.
Maar - dit is mijn derde punt - de armen zijn niet alleen mensen aan wie wij iets kunnen geven. Ze hebben ons veel te bieden en te leren. Hoeveel kunnen we leren van de wijsheid van de armen! Bedenk eens: een paar honderd jaar geleden werd een heilige, Benedictus Joseph Labre, die in de straten van Rome leefde van de aalmoezen die hij kreeg, een geestelijk leidsman van allerlei soorten mensen, waaronder edelen en geestelijken. De armen zijn op een hele werkelijke wijze onze leraren. Zij laten ons zien dat de waarde van mensen niet afhangt van hun bezit of hoeveel geld ze op de bank hebben. Een arm persoon, een persoon zonder materiële bezittingen, behoudt altijd zijn of haar waardigheid. De armen kunnen ons veel leren over nederigheid en vertrouwen op God. In de parabel van de Farizeeër en de tollenaar Vgl. Lc. 18, 9-14 , presenteert Jezus de tollenaar als voorbeeld vanwege zijn nederigheid en de erkenning dat hij een zondaar is. De weduwe die haar laatste twee munten in de offerkist van de tempel wierp is een voorbeeld van de vrijgevigheid van allen die bijna niets hebben en toch alles wat ze hebben weggeven. Vgl. Lc. 21, 1-4