H. Paus Johannes XXIII - 11 april 1963
Op de eerste plaats willen wij behandelen de orde, die er moet bestaan tussen de mensen onderling.
In iedere wel geordende en goed functionerende gemeenschap moet als grondbeginsel gelden, dat iedere mens een persoon is, d.w.z. een wezen, met verstand en vrije wil begaafd; en dat hij op grond hiervan subject is van rechten en plichten, die rechtstreeks en gelijktijdig voortvloeien uit zijn eigen natuur. Deze rechten en plichten zijn bijgevolg algemeen, onschendbaar en onvervreemdbaar. Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Kerstboodschap 1942, Con sempre (24 dec 1942), 34 Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Toespraak, Tot het 25e nationaal Italiaans Congres van de Academici van de Katholieke Actie, Siamo Lieti (4 jan 1963), 8
Beschouwen wij de waardigheid van de menselijke persoon in het licht van de goddelijke openbaring, dan zullen wij haar nog veel hoger schatten; want de mensen zijn verlost door het Bloed van Jezus Christus en zij zijn door de genade kinderen en vrienden van God geworden en erfgenamen van de eeuwige heerlijkheid.
Om met de rechten van de mens te beginnen: iedere mens heeft recht op het leven, op de integriteit van zijn lichaam en op de middelen voor een menswaardig bestaan, vooral op levensonderhoud, kleding, huisvesting, rust, medische verzorging en de noodzakelijke diensten van de kant van de staat. Daarom heeft de mens ook het recht op hulpverlening in geval van ziekte, invaliditeit, verlies van echtgenoot of echtgenote, ouderdom, werkloosheid en telkens, als hij buiten zijn schuld de nodige bestaansmiddelen verliest. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het goddeloze communisme, Divini Redemptoris (19 mrt 1937), 27 Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Op het Hoogfeest van Pinksteren ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Rerum Novarum, La Solennità (1 juni 1941) Vgl. Verenigde Naties, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 dec 1948), 3.22.25
Verder heeft de mens van nature het recht op respect, op zijn goede naam, op vrijheid bij het zoeken naar de waarheid en, met inachtneming van de morele orde en het algemeen belang, op vrijheid in het uiten en verbreiden van zijn mening en in de beoefening van de kunst; hij heeft tenslotte het recht op een waarheidsgetrouwe voorlichting omtrent publieke gebeurtenissen. Vgl. Verenigde Naties, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 dec 1948), 12.19.27
Eveneens heeft de mens van nature het recht op wetenschappelijke vorming, en bijgevolg op basis-onderwijs en op technische en professionele scholing overeenkomstig het ontwikkelingspeil van zijn eigen politieke gemeenschap. Men moet er naar streven, dat allen, die de nodige begaafdheid bezitten, gelegenheid krijgen tot het maken van hogere studies, zodat zij, voor zover mogelijk, in de samenleving ambten en functies kunnen bekleden, die beantwoorden aan hun natuurlijke talenten en aan de bekwaamheid, die zij zich hebben verworven. Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Kerstboodschap 1942, Con sempre (24 dec 1942) Vgl. Verenigde Naties, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 dec 1948), 26