Uit de waardigheid van de menselijke persoon vloeit ook het recht voort, actief deel te nemen aan het publieke leven en bij te dragen tot het algemeen welzijn. Want, gelijk onze voorganger Pius XII z.g. zegt: "de mens als zodanig is niet het object en een passief element van het maatschappelijk leven, maar hij is integendeel het subject, de grondslag en het doel ervan en hij moet dit zijn en blijven". Paus Pius XII, Radiotoespraak, Kerstboodschap 1944 (fragmenten), Benignitas et humanitas (24 dec 1944), 11
Uit het feit, dat het gezag zijn oorsprong heeft in God, volgt echter niet, dat de mensen de gezagsdragers niet kunnen kiezen, dat zij de staatsvorm niet kunnen bepalen of geen regels en grenzen kunnen vaststellen voor de uitoefening van het gezag. En zó is de boven uiteengezette leer volkomen te verenigen met elke echt democratische regeringsvorm. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de oorsprong van de burgerlijke macht, Diuturnum illud (29 juni 1881), 8-9Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Kerstboodschap 1944 (fragmenten), Benignitas et humanitas (24 dec 1944)
Het behoort tot hun waardigheid als persoon, dat de mensen deel kunnen nemen aan het bestuur van de staat, al zal de manier waarop dit gebeurt, noodzakelijk afhangen van de ontwikkelingsgraad van de politieke gemeenschap, waartoe zij behoren.
In de juridische ordening van de moderne staten ziet men als voornaamste tendens, om in kernachtige en duidelijke formules een charter op te stellen van de fundamentele rechten van de mens, een charter, dat niet zelden in de grondwet van de staat wordt opgenomen.
Verder bestaat het streven om aan iedere staat een juridisch geformuleerde grondwet te geven, die bepaalt, hoe de gezagsdragers worden aangewezen, die hun onderlinge betrekkingen omschrijft, hun competenties en de middelen en methoden van hun beleid.