H. Paus Johannes XXIII - 11 april 1963
Tot de rechten van de mens behoort ook, dat hij God kan eren overeenkomstig de juiste uitspraak van zijn geweten en dat hij voor zich persoonlijk en publiek zijn godsdienst kan belijden. Vgl. Verenigde Naties, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 dec 1948), 18
Want, gelijk Lactantius het duidelijk zegt, "krijgen wij het bestaan om aan God, onze Schepper, de rechtvaardige en Hem verschuldigde eer te brengen, Hem alleen te erkennen en Hem te volgen. Dit is de band van godsdienstigheid, die ons nauw verenigt en verbindt met God; vandaar de naam "religie" " Lactantius, Divinae Institutiones (1 jan 311). Lib. VI, c. 28, 2: P.L. 6, 535.
Hieromtrent verklaart ook onze roemrijke voorganger Leo XIII: "Deze ware, aan de waardigheid van kinderen Gods passende vrijheid, die de waardigheid van de menselijke persoonlijkheid niet eer handhaaft, staat boven alle geweld en onrecht. Deze vrijheid heeft de Kerk altijd verlangd en als een kostbare schat beschouwd. Deze vrijheid hebben de apostelen standvastig voor zich opgeëist, hebben de apologeten in hun geschriften als heilig verdedigd, en hebben de martelaren in overgroot aantal door hun bloed gewijd". Paus Leo XIII, Encycliek, Over de menselijke vrijheid, Libertas praestantissimum (20 juni 1888), 64