
Paus Pius XI - 31 december 1930
Om dan ons uitgangspunt te ontlenen juist aan die encycliek, die bijna geheel gewijd is aan de verdediging van de goddelijke instelling, de sacramentele waardigheid en de altijddurende onontbindbaarheid van het huwelijk: vóór alles moet déze waarheid de onwankelbare en onschendbare grondslag blijven: het huwelijk is niet door mensen ingesteld of hersteld, maar door God. Niet van mensen, maar van de Schepper van onze natuur, van God, en van de hersteller van die natuur, Christus, de Heer, zijn de wetten afkomstig, die het beveiligen, bevestigen en verheffen. Bijgevolg kunnen die wetten absoluut niet aan willekeurige besluiten van mensen, absoluut niet aan enige ermee strijdige overeenkomst, ook niet van de gehuwden zelf, onderworpen zijn. Dat is de leer der heilige Schrift Vgl. Gen. 1, 27-28 Vgl. Mt. 19, 3 vv Vgl. Ef. 5, 25 vv , dat is de voortdurende, algemene overlevering van de Kerk, dat is de plechtige beslissing van de heilige kerkvergadering van Trente, die met de eigen woorden der heilige Schrift leert en bevestigt, dat de eeuwige en onverbreekbare band van het huwelijk, zijn eenheid en zijn hechtheid, van goddelijke oorsprong zijn. Concilie van Trente, 24e Zitting - Leer over het Sacrament van het Huwelijk, Sessio XXIV - Doctrina de sacramento matrimonii (11 nov 1563), 11. Canon 7, DS 1807 Vgl. Concilie van Trente, 24e Zitting - Leer over het Sacrament van het Huwelijk, Sessio XXIV - Doctrina de sacramento matrimonii (11 nov 1563) Vgl. Concilie van Trente, 24e Zitting - Decreet "Tametsi" - Canones over een hervorming van het Huwelijk, Sessio XXIV - De clandestinitate matrimonium irritante (11 nov 1563)
Maar al is nu het huwelijk krachtens zijn natuur zelf een goddelijke instelling, toch speelt ook de menselijke wil daarbij een rol, en wel een zeer voorname. Want ieder op zich staand huwelijk, als echtverbintenis tussen deze bepaalde man en die bepaalde vrouw, komt slechts tot stand door de vrije toestemming van de beide huwenden. Deze vrije wilshandeling, waardoor beide partijen het aan het huwelijk eigen recht geven en ontvangen Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 1081. can. 1081, par. 2, is voor het tot stand brengen van een waar huwelijk zo noodzakelijk, dat zij door geen enkele menselijke macht kan vervangen worden. Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 1081. can. 1081, par. 1 Die vrijheid echter heeft slechts de strekking, dat komt vast te staan, of de contracterende partijen een huwelijk willen aangaan, en wel met deze bepaalde persoon, of niet. Maar het wezen van het huwelijk is totaal aan de vrijheid van de mens onttrokken, zodat, wie eenmaal een huwelijk heeft gesloten, aan de goddelijke wetten en aan de wezenseigenschappen er van gebonden is. Want de Engelachtige Leraar zegt bij zijn uiteenzettingen over de huwelijkstrouw en de kinderzegen: "Deze twee dingen komen bij het huwelijk uit de echtelijke verbintenis vanzelf voort; bijgevolg: als in het jawoord, waardoor het huwelijk tot stand komt, iets zou worden opgenomen wat daarmee in strijd is, dan zou er geen waar huwelijk tot stand komen." H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. 3a, Supplem., q. 49, 1. 3
Hieruit alleen reeds volgt als vaststaande waarheid, dat de wettige overheid wel het recht, ja de dwingende plicht heeft, onzedelijke verhoudingen, die met de rede en met de natuur in strijd zijn, te verbieden, te verhinderen en te bestraffen. Maar omdat het hier gaat over een zaak, die uit de natuur zelf van de mens voortvloeit, is de openlijke verklaring van onze voorganger Leo XIII een even vaststaande waarheid. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891) "Zonder twijfel," zo zegt hij, "staat het een ieder bij de keuze van een levensstaat volkomen vrij aan één van de twee de voorkeur te geven: ofwel de raad van Jezus Christus omtrent de maagdelijkheid op te volgen, ofwel zich te verbinden door de band van het huwelijk. Geen enkele menselijke wet kan de mens het natuurlijk en primaire recht om te huwen ontnemen, of hoe dan ook beperking opleggen aan het hoofddoel van het huwelijk, dat door Gods gezag in den beginne werd vastgesteld, toen Hij zei: "Groeit aan en vermenigvuldigt u." (Gen. 1, 28)