Paus Pius XI - 31 december 1930
Wanneer echter het gezin, vooral bij sterkere groei of minder goede gezondheidstoestand, door deze opgesomde middelen zijn uitgaven niet in evenwicht kan houden, dan is het absoluut een eis van christelijke naastenliefde, dat de christelijke weldadigheid aanvult wat de behoeftigen te kort komen. Dan moeten vooral de rijken de minder bedeelden helpen; dan mogen zij die overvloed hebben aan goederen, die overvloed niet voor nutteloze uitgaven besteden of in de volle zin van het woord verkwisten, maar dan moeten zij hun overvloed besteden voor het behoud van leven en gezondheid van degenen, die zelfs het noodzakelijke niet hebben. Wie Christus in de persoon van de armen van het hunne geven, zullen van de Heer bij Zijn komst voor het wereldoordeel een overrijke beloning ontvangen; wie het omgekeerde doen, zullen hun gerechte straf krijgen. (Mt. 25, 34, e.v.) Niet voor niets immers geeft de apostel de vermaning: "Wie dan de goederen der wereld bezit en zijn broeder in nood ziet, maar zijn hart voor hem sluit, hoe blijft dan in hem de liefde tot God?" (1 Joh. 3, 17)