Paus Pius XI - 31 december 1930
Er zijn er namelijk die een al te grote zorg hebben voor de eugenetische doeleinden. Zij stellen zich niet tevreden heilzame raad te geven om de gezondheid en de fysieke welstand van het toekomstige kind te verzekeren; dat is ongetwijfeld niet in strijd met het gezond verstand. Maar zij gaan verder. Zij stellen het eugenetische doel boven alle andere doeleinden, zelfs boven die van hogere orde, en zij zouden van de kant van het openbaar gezag het huwelijk verboden willen zien voor allen, van wie men naar hun oordeel, volgens de normen en gissingen van hun vak, op grond van erfelijkheid gebrekkige en ongezonde kinderen zou moeten verwachten, ook al zouden die personen per se wel de vereiste geschiktheid hebben voor het huwelijk. Nog meer; zij eisen wettelijke bepalingen, krachtens welke zulk personen ook tegen hun wil door medisch ingrijpen van hun natuurlijk vermogen beroofd worden, en dat niet als lijfstraf voor een bedreven misdaad, op vordering van het openbaar gezag, of om misdaden van reeds schuldigen in de toekomst onmogelijk te maken, maar omdat zij, tegen alle goddelijk en menselijk recht in, voor de overheden een bevoegdheid opvorderen, die deze nooit gehad hebben en nooit wettig kunnen hebben.
Allen die zo handelen, vergeten ten onrechte, dat het gezin heiliger is dan de staat, en dat de mensen niet op de eerste plaats voor de aarde en voor de tijd, maar voor de hemel en voor de eeuwigheid geboren worden. Het gaat dan ook volstrekt niet aan, mensen, die overigens voor het huwelijk geschikt zijn, maar van wie men, ondanks alle mogelijke zorg, vermoedelijk slechts gebrekkige kinderen kan verwachten, om die reden van zware zonde te beschuldigen, als zij een huwelijk aangaan. Wel moet hun menigmaal het huwelijk ontraden worden.
De burgerlijke overheid bezit echter geen enkele rechtstreekse macht over de ledematen van haar onderdanen. Bijgevolg; waar geen schuld is en geen reden aanwezig is voor een bloedige lijfstraf, daar heeft zij nooit of nimmer de bevoegdheid om het lichaam rechtstreeks te verminken of er de hand aan te slaan, niet om eugenetische redenen, en evenmin om enige andere reden. Dat leert ook de H. Thomas. Hij stelt zich de vraag, of menselijke rechters ter voorkoming van misdaden in de toekomst, iemand enige schade mogen toebrengen, en dan antwoordt hij bevestigend voor sommige andere soorten van schade. Maar met volle recht antwoordt hij ontkennend, waar het gaat over lichamelijk letsel. "Nooit, zegt hij, mag een menselijk gerecht iemand, zonder dat hij een misdaad bedreven heeft, met een lichamelijke tuchtiging straffen; men mag hem niet doden, niet verminken en niet slaan." H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. 2a 2ae, q. 108, a. 4 ad 2m.
Trouwens, ook de individuen zelf hebben geen andere macht over hun eigen ledematen dan die, welke behoort tot de natuurlijke bestemming er van. Zij mogen ze niet vernietigen of verminken, of zichzelf op andere wijze ongeschikt maken voor hun natuurlijke functies, dan alleen, als het onmogelijk is op andere manier voor het welzijn van het gehele lichaam te zorgen. Dat is de vaststaande christelijke leer, dat is een waarheid, die ook door het licht der menselijke rede absoluut vaststaat.