H. Paus Johannes Paulus II - 8 december 2002
Het behoeft dan ook geen verbazing dat Johannes XXIII op dat vlak heel veel verwachtte van de op 26 juni 1945 opgerichte Verenigde Naties. Hij zag in de VN een geloofwaardig instrument om de wereldvrede te handhaven en te versterken. Om die reden apprecieerde hij in het bijzonder de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948, die hij beschouwde als "een stap in de richting van de oprichting van een juridisch-politieke organisatie van de wereldgemeenschap" H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 144. In die Verklaring werden inderdaad de morele fundamenten vastgelegd voor het ontwerp van een wereld gekarakteriseerd door orde, en niet door wanorde, door dialoog en niet door macht. Vanuit dit perspectief liet de paus verstaan dat de verdediging van de rechten van de mens door de VN het onmisbare uitgangspunt betekende voor de ontwikkeling van het vermogen van de VN zelf om de internationale veiligheid te bevorderen en te verdedigen.
Niet alleen is de pioniersvisie van paus Johannes XXIII, meer bepaald het vooruitzicht van een openbaar gezag ten dienste van de mensenrechten, de vrijheid en de vrede, nog lang niet helemaal gerealiseerd, ongelukkig genoeg is er ook de vaststelling van de talrijke aarzelingen van de internationale gemeenschap inzake de plicht de mensenrechten te respecteren en toe te passen. Die plicht slaat op alle fundamentele rechten en laat dan ook geen speelruimte voor willekeurige keuzes, die zouden kunnen leiden naar vormen van discriminatie en onrecht. Tezelfdertijd zijn wij getuige van de toename van een zorgwekkende scheiding tussen een reeks van nieuwe, door hoogtechnologische samenlevingen gestimuleerde "rechten" enerzijds en anderzijds elementaire mensenrechten, die nog altijd niet gerespecteerd worden, vooral niet in situaties van onderontwikkeling. Ik denk hier bijvoorbeeld aan het recht op voeding, drinkbaar water, huisvesting, zelfbeschikking en onafhankelijkheid. Vrede vereist dat die kloof op een dwingende en definitieve manier wordt gedicht.
Er dient nog te worden opgemerkt dat de internationale gemeenschap, die sinds 1948 over een charter van de rechten van de menselijke persoon beschikt, op z'n minst nagelaten heeft zoals het hoort aan te dringen op de plichten die eruit voortvloeien. In werkelijkheid is het juist de plicht, die het kader vastlegt waarbinnen de rechten zijn vervat om zich niet op een puur willekeurige manier te laten gelden. Een groter bewustzijn van de universele menselijke plichten zou een grote troef betekenen voor de zaak van de vrede omdat ze de morele basis levert van de door iedereen gedeelde erkenning van een ordening van de dingen, die niet afhangt van de wil van een individu noch van een bepaalde groep.