H. Paus Paulus VI - 8 december 1975
EVANGELII NUNTIANDI Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld |
|||
► | De werkers van de Evangelisatie |
Als er mensen zijn die in de wereld het Evangelie van het heil verkondigen, dan doen ze dat in opdracht van en in naam van Christus, de Redder, en met zijn genade. "Hoe zullen zij Hem verkondigen, als zij niet zijn gezonden?" (Rom. 10, 15) schreef degene die ongetwijfeld een van de grootste evangelieserenden was. Niemand kan die taak uitoefenen zonder daartoe gezonden te zijn.
Maar wie heeft dan de zending tot evangeliseren? Het Tweede Vaticaans Concilie heeft daar klaar en duidelijk op geantwoord: op de Kerk "rust krachtens goddelijk bevel de opdracht om uit te gaan over de hele wereld en het evangelie te verkondigen aan heel de schepping". 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 13 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 5 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 1 En in een andere tekst: "De hele Kerk is missionair en het evangeliseringswerk is een fundamentele plicht van het volk van God...". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 35
Wij hebben al gewezen op deze intieme band tussen Kerk en evangelisatie. Wanneer de Kerk het Rijk van God verkondigt en opbouwt, dan schiet zij zelf wortel in het hart van de wereld als teken en instrument van dit Rijk dat al aanwezig is en dat komt. Het Concilie heeft er deze veelbetekenende uitdrukking bijgehaald van de heilige Augustinus over de missionaire activiteit van de Twaalf: "Zij hebben de Kerken voortgebracht door het woord der waarheid te prediken". H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. 44, 23: CCL XXXVIII, blz. 510 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 1
De constatering dat de Kerk gezonden en bestemd is voor de evangelisatie, zou in ons twee overtuigingen moeten wekken.
Eerstens: evangeliseren is nooit en voor niemand een individueel en geïsoleerd handelen. Wanneer de onbekendste predikant, catechist of herder in de meest afgelegen plaats het evangelie verkondigt, zijn kleine gemeenschap verzamelt of een Sacrament bedient, dan voltrekt hij, zelfs al is hij alleen, een handelen van de Kerk, en is wat hij doet verbonden met de evangeliserende activiteit van heel de Kerk, door middel van - zeker - de institutionele bindingen, maar ook door middel van onzichtbare banden en diepe wortels in de orde van de genade. Dat veronderstelt echter dat hij niet handelt vanuit een zichzelf aangematigde zending, noch krachtens een persoonlijke inspiratie, maar in eenheid met de zending van de Kerk en in haar naam.
Hieruit volgt de tweede overtuiging: wanneer ieder die evangeliseert, dat doet in naam van de Kerk, en zij het op haar beurt doet krachtens een opdracht van de Heer, dan is geen enkele evangeliserende heer en meester over zijn eigen evangelisatiewerk met de beslissingsbevoegdheid daarbij volgens individualistische criteria en perspectieven te werk te gaan, maar moet het doen in communio met de Kerk en met haar Herders. De Kerk, dat hebben we al naar voren gebracht, is in haar geheel draagster van de evangelisatie. Dat betekent dat zij zich voor de wereld als geheel en voor elk deel van de wereld waar zij zich bevindt, verantwoordelijk voelt voor de taak het Evangelie te verspreiden.
Op dit punt van onze bezinning, willen wij met U, broeders, zonen en dochters, stilstaan bij een kwestie die tegenwoordig bijzonder van belang is. De eerste christenen brachten - in de liturgische viering, in hun getuigenis voor rechters en beulen, in hun apologetische teksten - graag hun diep geloof in de Kerk tot uitdrukking, haar belijdend als verspreid over de hele wereld. Zij waren zich ten volle bewust tot een grote gemeenschap te behoren die noch ruimte noch tijd zouden kunnen begrenzen: "Van Abel, de rechtvaardige, tot de laatste uitverkorene" H. Paus Gregorius de Grote, Homilieën over de Evangelies, In Evangelium Homiliae. 19, 1: PL 76, 1154, "tot aan de uiteinden van de aarde" (Hand. 1, 8) Vgl. Apostolische Vader, Onderwijs van de Twaalf Apostelen, Didachè. 9, 1: Funk, Patres apostolici, 1, 22, "tot aan de voleinding der wereld" (Mt. 28, 20).
Zo heeft de Heer zijn Kerk gewild: universeel, een grote boom, tussen de takken waarvan zich de vogels van de hemel nestelen Vgl. Mt. 13, 22 , een net dat alle soorten vis verzamelt Vgl. Mt. 13, 47 , of dat Petrus aan wal sleept met honderddrieënvijftig grote vissen Vgl. Joh. 21, 11 , een kudde door één enkele herder naar de weide gebracht Vgl. Joh. 10, 1-16 . Een universele Kerk zonder grenzen of begrenzing, met uitzondering helaas van die van het hart en van de geest van de zondaar.
Toch belichaamt deze universele Kerk zich in feite in de particuliere Kerken, die op hun beurt bestaan uit het een of ander concrete deel van de mensheid, die een bepaalde taal spreken, die schatplichtig zijn aan hun cultureel erfgoed, aan een wereldbeeld, een historisch verleden, een bepaald menselijk substraat. De openheid voor de rijkdommen van de particuliere Kerken hangt samen met een bijzondere gevoeligheid van de moderne mens.
Maar we moeten er ons voor hoeden de universele Kerk te begrijpen als de optelsom of, om zo te zeggen, de ietwat merkwaardige federatie van onderling wezenlijk verschillende particuliere Kerken. Naar de bedoeling van de Heer is het dezelfde Kerk die enerzijds universeel is door roeping en door zending, en die anderzijds, wanneer zij wortel schiet in de cultureel, sociaal en menselijk zo verscheiden gebieden van deze wereld, overal een andere uitwendige gestalte en uitdrukkingsvormen aanneemt. Dat houdt in dat iedere particuliere Kerk die zich vrijwillig van de universele Kerk afscheidt, haar verwijzing naar het plan van God verliest en in haar kerkelijke dimensie verarmt. Anderzijds zou de Kerk - "verspreid over de hele wereld" - een abstractie worden, als zij zich niet zou belichamen en tot leven zou komen in de particuliere Kerken. Alleen wanneer men voortdurend deze twee polen van de Kerk in de gaten houdt, kan men zicht krijgen op de rijkdom van deze band tussen de universele Kerk en de particuliere Kerken.
De particuliere Kerken, ten diepste versmolten als zij zijn, niet alleen met de mensen maar ook met de aspiraties, rijkdommen en beperkingen, de manieren van bidden en liefhebben, de levens- en wereldbeschouwing die typisch zijn voor dat deel van de mensheid, hebben de opgave om het wezenlijke van de evangelische boodschap in zich op te nemen en het vervolgens, zonder de minste verandering van haar fundamentele waarheid, om te zetten in de taal die door deze mens wordt verstaan, en dus om het evangelie in diezelfde taal te verkondigen.
Dit omzetten moet - met de onderscheiding, de ernst, het respect en de deskundigheid die de materie vereist - gebeuren op het terrein van de liturgische uitdrukkingsvormen Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 37-38 vgl. ook de liturgische boeken en de andere daarna door de H. Stoel uitgegeven documenten voor de uitvoering van de door het Concilie gewilde liturgische hervorming., van de catechese, van de theologische formulering, van de secundaire kerkstructuren en van de ambten. En de term "taal" moet hier niet zozeer in de semantische of letterlijke zin worden verstaan als wel in wat men zou kunnen noemen de antropologische of culturele zin.
Het gaat hier zonder twijfel om een delicate kwestie. De evangelisatie verliest veel van haar kracht en van haar werking als zij geen rekening houdt met het concrete volk waartoe zij zich richt, als zij niet hun taal gebruikt, hun tekenen en symbolen, als zij geen antwoord heeft op de door hen gestelde problemen, als zij geen belangstelling opbrengt voor hun werkelijke leven. Maar van de andere kant loopt de evangelisatie het risico haar eigen ziel te verliezen en te verdampen, als van haar inhoud niets overblijft of deze verminkt wordt onder het voorwendsel van hem te vertalen, of wanneer met de bedoeling de universele werkelijkheid aan te passen aan de plaatselijke situatie, deze werkelijkheid opgeofferd en de eenheid vernietigd wordt zonder welke er geen universaliteit bestaat. Welnu, alleen een Kerk die het bewustzijn bewaart van haar eigen universaliteit en die er blijk van geeft ook daadwerkelijk universeel te zijn, kan een boodschap hebben die begrijpelijk is voor allen, en die de regionale begrenzingen overstijgt.
Blijft staan dat een legitieme aandacht voor de particuliere Kerken de Kerk alleen maar kan verrijken. Het is zelfs onmisbaar en dringend gewenst. Het komt bovendien overeen met de diepste aspiraties van de volkeren en van de menselijke gemeenschappen om steeds meer hun eigen identiteit te ontdekken.
Maar deze verrijking vraagt van de particuliere kerken dat zij zichzelf ten diepste open houden voor de universele Kerk. Het is overigens goed er hier op te wijzen dat de meest eenvoudige, meest evangeliegetrouwe, meest voor de ware betekenis van de Kerk openstaande christenen, een spontane gevoeligheid bezitten voor deze universele dimensie. Zij voelen instinctief en heel sterk dat die nodig is, herkennen zich gemakkelijk in haar, zitten met haar op dezelfde golflengte en lijden in hun binnenste wanneer men hen in naam van theorieën die zij niet begrijpen, wil opsluiten in een Kerk die van deze universaliteit is ontdaan, in een tot hun streek beperkte kerk zonder horizon.
Overigens, en de geschiedenis laat dat goed zien, iedere keer dat de een of andere particuliere Kerk, zij het met de beste intenties, met theologische, sociologische, politieke of pastorale argumenten, of ook in het verlangen naar een zekere vrijheid van bewegen en handelen, zich uit de universele Kerk en haar vitaal en zichtbaar centrum heeft losgesneden, is zij maar moeilijk ontkomen - als zij al ontkomen is - aan twee even ernstige gevaren: van de ene kant het gevaar van een verdorrend isolationisme en vervolgens binnen korte tijd van de verstrooiing, omdat elk van haar cellen zich van haar los maakte, zoals zij zich van de centrale kern losgemaakt heeft; en van de andere kant het gevaar de eigen vrijheid te verliezen wanneer, losgemaakt van het centrum en van de andere Kerken die haar kracht en energie meedeelden, zij zich omdat zij alleen stond ten prooi zag aan de meest uiteenlopende krachten van onderdrukking en uitbuiting.
Hoe meer een particuliere Kerk met hechte banden van communio verenigd is met de universele Kerk - in de liefde en in de trouw, in de openheid voor het leergezag van Petrus, in de eenheid van de "lex orandi" die ook "lex credendi" is, in de zorg om de eenheid met alle andere Kerken die samen de universaliteit vormen - des te meer zal deze Kerk in staat zijn de geloofsschat te vertalen in de legitieme verscheidenheid van uitdrukkingsvormen van de belijdenis van het geloof, van het gebed en de eredienst, van het leven naar christelijk gedrag, en van de geestelijke invloed op het volk temmidden waarvan zij leeft; des te meer ook zal zij in de ware zin evangeliserend zijn, dat wil zeggen in staat om uit het universele erfgoed te putten ten gunste van haar eigen volk, alsook om met de universele Kerk de ervaring en het leven van haar volk te delen, tot welzijn van allen.
Precies in deze zin hebben wij bij de sluiting van de Derde Algemene Vergadering van de Synode met vaderlijke genegenheid een duidelijk woord willen spreken door te de rol te benadrukken van de Opvolger van Petrus als zichtbaar, levend en dynamisch beginsel van de eenheid tussen de Kerken, en derhalve van de universaliteit van de ene Kerk. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Aan het einde van de 3e Gewone Bisschoppensynode over "Evangelisatie in de moderne wereld" (26 okt 1974) Ook hebben wij de nadruk gelegd op de zware verantwoordelijkheid, die op ons rust maar die wij delen met onze Broeders in het bisschopsambt, om de inhoud van het katholiek geloof, door de Heer aan de Apostelen toevertrouwd, onveranderlijk te bewaren. Al wordt hij in alle talen vertaald, deze inhoud mag niet worden aangetast of verminkt; al wordt hij aangekleed met de eigen symbolen van ieder volk, en uitgelegd door middel van theologische formuleringen die rekening houden met de verschillende culturele, sociale en raciale milieus, toch moet het de inhoud blijven van het katholieke geloof, zoals het kerkelijk leergezag die heeft ontvangen en doorgeeft.
Heel de Kerk is dus geroepen te evangeliseren, en toch zijn er op haar terrein van evangelisatie activiteiten te verrichten die van elkaar verschillen. Deze verscheidenheid van diensten binnen de eenheid van dezelfde zending, vormt de rijkdom en de schoonheid van de evangelisatie. Herinneren wij ons in het kort deze taken.
Vóór alles zij het ons toegestaan te wijzen op de nadruk waarmee de Heer op de bladzijden van het Evangelie aan zijn apostelen de taak toevertrouwt het Woord te verkondigen. Hij heeft hen uitgekozen Vgl. Joh. 15, 16 Vgl. Mc. 3, 13-19 Vgl. Lc. 6, 13-16 , hen gedurende meerdere jaren van vertrouwelijke omgang gevormd Vgl. Hand. 1, 21-22 , hen aangesteld Vgl. Mc. 3, 14 , en gezonden Vgl. Mc. 3, 14-15 Vgl. Lc. 9, 2 als getuigen en geautoriseerde leermeesters van de boodschap van het heil. Op hun beurt hebben de Twaalf hun opvolgers gezonden, die voortgaan met de Blijde Boodschap te verkondigen in de lijn van de apostelen.
Zo is de opvolger van Petrus door de wil van Christus bekleed met het voornaamste dienstwerk, dat van de onderrichting van de geopenbaarde waarheid. Het Nieuwe Testament laat dikwijls een Petrus zien "vol van heilige Geest", die het woord neemt in naam van allen. (Hand. 4, 8) Vgl. Hand. 2, 14 Vgl. Hand. 3, 12 Daarom spreekt Leo de Grote over Petrus als over degene die het primaat van het apostelschap heeft verdiend. Vgl. H. Paus Leo I de Grote, Sermones. 69, 3; Sermo 70, 1-3; Sermo 94, 3; Sermo 95, 2: S.C. 200, blz. 50-52, 58-66, 258-260, 268 Daarom ook stelt de stem van de Kerk de Paus voor "op de hoogste top - het hoogste punt, de uitkijkpost - van het apostolaat". Vgl. Paus Innocentius IV, Apostolische Brief, Ad apostolicae dignitatis (6 mrt 1254). in <i>Conciliorum Oecumenicorum Decreta</i>, Ed. Istituto per le Scienze Relgiose, Bologna 1973, blz. 278 Vgl. Paus Clemens V, Bul, Ad providam christi (2 mei 1312). in <i>Conciliorum Oecumenicorum Decreta</i>, Ed. Istituto per le Scienze Relgiose, Bologna 1973, blz. 343 Vgl. 5e Concilie van Lateranen, Constitutie, Sessie 8 - Over de hervorming van de Curie, Sessio VIII - In Apostolici Culminis (19 dec 1513). in <i>Conciliorum Oecumenicorum Decreta</i>, Ed. Istituto per le Scienze Relgiose, Bologna 1973, blz. 608 Vgl. 5e Concilie van Lateranen, Constitutie, Postquam ad universalis. in <i>Conciliorum Oecumenicorum Decreta</i>, Ed. Istituto per le Scienze Relgiose, Bologna 1973, blz. 609 Vgl. 5e Concilie van Lateranen, Constitutie, Sessie 9 - Over onafhankelijkheid van geestelijken ten aanzien van staatswetten, Sessio IX - Supernae dispositionis arbitrio (5 mei 1514). in <i>Conciliorum Oecumenicorum Decreta</i>, Ed. Istituto per le Scienze Relgiose, Bologna 1973, blz. 614 Vgl. 5e Concilie van Lateranen, Constitutie, Divina disponente clementia. in <i>Conciliorum Oecumenicorum Decreta</i>, Ed. Istituto per le Scienze Relgiose, Bologna 1973, blz. 638 Het Tweede Vaticaans Concilie heeft dit willen bevestigen door te verklaren: "De opdracht van Christus, om het evangelie te verkondigen aan heel de schepping betreft hen (de bisschoppen), met Petrus en onder de leiding van Petrus". Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 38
De volle, hoogste en universele macht Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 22 die Christus aan zijn Plaatsbekleder heeft toevertrouwd voor het pastorale bestuur van de Kerk, bestaat derhalve in het bijzonder in de door de Paus uitgeoefende activiteit van het prediken en doen prediken van de Blijde Boodschap van het heil.
Verenigd met de opvolger van Petrus, ontvangen de bisschoppen als opvolgers van de apostelen, krachtens hun bisschopswijding, de bevoegdheid om in de Kerk de geopenbaarde waarheid te onderrichten. Zij zijn de leraren van het geloof.
Aan de bisschoppen geassocieerd in het dienstwerk van de evangelisatie, als personen die daarin op bijzondere titel verantwoordelijkheid dragen, zijn zij die door de priesterwijding "handelen in de persoon van Christus" Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10.37 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 39 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 2.12.13 in zoverre zij optreden als de geloofsopvoeders van het Volk van God, als predikers, en tevens als de bedienaren van de Eucharistie en de andere Sacramenten.
Daarom worden wij, Herders, meer dan enig ander lid van de Kerk, allen uitgenodigd ons van deze plicht terdege bewust te zijn. Wat het bijzondere vormt van ons priesterlijk dienstwerk, wat aan de duizend en één zorgen die ons bezighouden in de loop van heel ons leven hun eenheid geeft, wat aan al onze activiteiten een specifiek kenmerk geeft, is juist dit oogmerk van al ons doen en laten: "het Evangelie van God verkondigen" Vgl. 1 Tess. 2, 9 .
Hier hebben we te maken met een trek van onze identiteit waaraan geen enkele twijfel ooit afbreuk mag doen, en die door geen tegenwerping mag worden verduisterd: als Herders zijn wij door de barmhartigheid van de soevereine Herder Vgl. 1 Pt. 5, 4 in weerwil van onze ontoereikendheid uitgekozen om met gezag het Woord van God te verkondigen, het volk van God te verzamelen dat verstrooid was, dit volk te voeden met de tekenen van de werkzaamheid van Christus die de Sacramenten zijn, het te leiden op de weg van het heil, het te bewaren in die eenheid waarvan wij zelf op verschillende niveaus de werkzame en levende instrumenten zijn, en om onophoudelijk deze rond Christus verzamelde gemeenschap te bezielen volgens haar diepste roeping.
En wanneer wij binnen de maat van onze menselijke beperktheden en volgens de genade van God dat alles ten uitvoer brengen, verrichten wij een werk van evangelisatie. Wij als herder van de universele Kerk, onze Broeders in het bisschopsambt als de leiders van de particuliere Kerken, de priesters en diakens in eenheid met hun eigen Bisschoppen van wie zij de medewerkers zijn, door middel van een communio die haar bron heeft in het Wijdingssacrament en in de liefde van de Kerk.
De religieuzen vinden op hun beurt in het godgewijde leven een bevoorrecht middel voor een werkzame evangelisatie. De diepste aard zelf van hun zijn als religieus plaatst hen in de dynamiek van de Kerk, die dorst naar het Absolute van God en die geroepen is tot heiligheid. Van deze heiligheid zijn zij getuigen. Zij belichamen de Kerk, juist in zoverre deze er naar verlangt zich over te geven aan de radicale weg van de zaligsprekingen. Door hun leven zijn zij een teken van totale beschikbaarheid voor God, voor de Kerk, voor hun broeders en zusters.
In deze bekleden zij een plaats van speciaal belang waar het gaat om het geven van getuigenis, wat in de evangelisatie - wij hebben dat al aangegeven - op de eerste plaats komt. Dit stilzwijgende getuigenis van armoede en onthechting, van zuiverheid en transparantie, van overgave in gehoorzaamheid, kan - naast dat het een uitdaging is voor de wereld en de Kerk zelf - ook een welsprekende verkondiging worden, een die in staat is indruk te maken op niet-christenen die van goede wil zijn en gevoelig voor bepaalde waarden. In dit perspectief laat zich de rol begrijpen die juist die mannelijke en vrouwelijke religieuzen in de evangelisatie gespeeld hebben, die toegewijd zijn aan het gebed, het stilzwijgen, de boetvaardigheid en het offer.
Andere religieuzen wijden zich in grote getale aan de directe verkondiging van Christus. Hun missionaire werkzaamheid is uiteraard afhankelijk van de hiërarchie en moet gecoördineerd worden met het pastorale beleid dat deze voert. Maar wie kan de immense bijdrage over het hoofd zien die zij aan de evangelisatie hebben geleverd en nog steeds leveren? Juist dank zij hun religieuze godgewijdheid zijn zij bij uitstek bereid en vrij om alles achter zich te laten en het Evangelie te gaan verkondigen tot aan de uiteinden der aarde. Zij zijn ondernemend, en hun apostolaat wordt dikwijls gekenmerkt door een originaliteit en een genialiteit die bewondering afdwingen. Zij zijn edelmoedig: men vindt hen dikwijls op de voorposten van de missie, en zij nemen de grootste risico's voor hun gezondheid en zelfs voor hun leven. Ja, waarachtig, de Kerk is hen veel verschuldigd.
De leken, die door hun roeping midden in de wereld staan en met de meest uiteenlopende aardse taken zijn belast, hebben juist daardoor een bijzondere vorm van evangelisatie uit te oefenen. Hun eerste en onmiddellijke taak is niet het oprichten en ontwikkelen van de kerkelijke gemeenschap - wat de specifieke rol is van de Herders - maar het activeren van alle christelijke en evangelische mogelijkheden die reeds, zij het verborgen, aanwezig en werkzaam zijn in de werkelijkheid van de wereld.
Het eigen terrein voor hun evangelische werkzaamheid is de weidse en gecompliceerde wereld van de politiek, van de sociale werkelijkheid, van de economie; zo ook dat van de cultuur, van de wetenschappen en van de kunsten, van het internationale leven en van de sociale communicatiemiddelen; en ook die andere aspecten van de werkelijkheid die bijzonder open staan voor de evangelisatie zoals de liefde, het gezin, de opvoeding van de kinderen en de adolescenten, de professionele arbeid, het lijden.
Hoe meer er leken zijn, die doordrongen zijn van evangelische geest, verantwoordelijk voor deze werkelijkheden en er uitdrukkelijk in werkzaam, leken die deskundig zijn in het bevorderen er van en zich bewust zijn al hun christelijke, dikwijls verborgen gehouden en verdrongen mogelijkheden te moeten ontwikkelen, des te meer zullen deze werkelijkheden, zonder ook maar iets te verliezen of prijs te geven van hun menselijk karakter, in dienst raken van de opbouw van het Rijk van God, en daardoor van het heil in Jezus Christus.
In het kader van het apostolaat van evangelisatie dat eigen is aan de leken is het onmogelijk geen aandacht te besteden aan de evangeliserende werkzaamheid van het gezin. Terecht heeft het op diverse momenten van de geschiedenis van de Kerk de mooie definitie van "huiskerk" gekregen, bekrachtigd door het Tweede Vaticaans Concilie. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het lekenapostolaat, Apostolicam Actuositatem (18 nov 1965), 11 H. Johannes Chrysostomos, Preken over Genesis, Sermones in Genesim. IV, 2; VII, 1: PG 54, 607-608 Dat betekent dat men in elk christelijk gezin de verschillende aspecten van de hele Kerk zou moeten kunnen tegenkomen. Bovendien moet het gezin, zoals de Kerk, een ruimte zijn waarbinnen het Evangelie wordt doorgegeven en van waar het Evangelie uitstraalt.
In het hart van een gezin dat zich van zijn zending bewust is, evangeliseren alle leden en worden er geëvangeliseerd. De ouders delen niet alleen aan de kinderen het Evangelie mee, maar kunnen van hen datzelfde diep geleefde Evangelie ontvangen. En dergelijk gezin wordt evangeliserend naar veel andere gezinnen en naar het milieu waar het staat. Ook de gezinnen die uit een gemengd huwelijk voortgekomen zijn hebben de plicht, die ten volle besloten ligt in het gemeenschappelijke Doopsel, om Christus te verkondigen aan de kinderen; bovendien hebben zij de niet gemakkelijke opgave bewerkers van eenheid te worden.
De omstandigheden nodigen ons uit speciale aandacht te besteden aan de jongeren. Hun toenemend aantal, hun groeiende aanwezigheid in de samenleving, en de problemen die hun bezighouden, moeten in allen de bekommernis wekken om hun met ijver en inzicht het evangelisch ideaal aan te reiken om het te leren kennen en te kunnen beleven. Van de andere kant is het nodig dat de jongeren, goed in het geloof en in het gebed gevormd, steeds meer de apostelen van de jeugd worden. De Kerk stelt een groot vertrouwen in hun bijdrage, en wij zelf hebben meermaals blijk gegeven van ons volle vertrouwen jegens hen.
Zo krijgt de actieve aanwezigheid van de leken in de aardse werkelijkheid haar volle betekenis. Toch moet die andere dimensie niet verwaarloosd of vergeten worden: de leken kunnen zich ook geroepen voelen of geroepen zijn tot meewerken met hun Herders in de dienst aan de kerkelijke gemeenschap, voor haar groei en vitaliteit, door de meest uiteenlopende bedieningen uit te oefenen, volgens de genade en de charismata die de Heer hun zal willen verlenen.
Wij ondervinden in ons hart een grote vreugde bij het zien van zoveel Herders, religieuzen en leken die, vol vuur als zij zijn in hun evangelisatiezending, steeds blijven zoeken naar meer aangepaste manieren om het Evangelie op werkzame wijze te verkondigen. Wij moedigen de opening aan die de Kerk momenteel in deze lijn en vanuit deze zorg bezig is te maken. In eerste aanzet een opening naar de reflectie, maar vervolgens een opening naar kerkelijke bedieningen die het mogelijk maken om haar dynamiek van evangelisatie te verjongen en te versterken. Het is zeker waar dat, naast de bedieningen met een wijding, waardoor sommigen opgenomen worden onder de herders en zich op bijzondere wijze toewijden aan de dienst van de gemeenschap, de Kerk ook de rol kent van bedieningen zonder wijding, die geschikt zijn om speciale soorten van dienstwerk van de Kerk in te kunnen vullen.
Een blik op het ontstaan van de Kerk is in deze heel verhelderend en maakt het mogelijk gebruik te maken van een oude ervaring, die des te waardevoller is omdat zij het de Kerk mogelijk heeft gemaakt zich te consolideren, te groeien en uit te breiden. Maar deze aandacht voor de bronnen moet worden aangevuld met aandacht voor de huidige noden van de mensheid en van de Kerk. Zijn dorst lessen aan deze bronnen, die steeds weer inspireren, niets van deze waarden prijs geven, en zich weten aan te passen aan de actuele vereisten en noden: dat zijn de hoofdlijnen die het mogelijk maken met wijsheid de bedieningen te zoeken en tot hun recht te laten komen die de Kerk nodig heeft en die veel van haar leden graag op zich zouden willen nemen omwille van een grotere vitaliteit van de kerkelijke gemeenschap. Deze bedieningen zullen een authentieke pastorale waarde hebben in de mate dat zij hun plaats zullen krijgen onder absolute eerbiediging van de eenheid, en men zich houdt aan de richtlijnen die de Herders gegeven hebben, die juist de verantwoordelijken en de bewerkers zijn van de eenheid van de Kerk. Dergelijke bedieningen, ogenschijnlijk nieuw maar nauw verbonden met ervaringen die de Kerk in de loop van haar bestaan heeft opgedaan - zoals die van catecheet, van voorganger in gebed en zang, van christenen die zich wijden aan de dienst van het Woord of aan het bijstaan van de broeders in nood, of ook die van de leiders van de kleine gemeenschappen, de verantwoordelijken van apostolische bewegingen, of van andere verantwoordelijken - zijn kostbaar voor de "plantatio", de inplanting van de Kerk, voor haar leven en haar groei, en om haar in staat te stellen tot meer uitstraling naar haar omgeving en naar hen die veraf staan. Ook zijn Wij bijzondere waardering verschuldigd aan al die leken die een deel van hun tijd, van hun energie en soms zelfs heel hun leven, wijden aan het helpen van de missies.
Voor alle werkers van de evangelisatie is een gedegen voorbereiding nodig. Dat geldt nog meer voor degenen die zich aan de dienst van het Woord wijden. Bezield door een steeds diepere overtuiging van de grootsheid en de rijkdom van het Woord van God moeten zij die de taak hebben het door te geven, blijk geven van de grootst mogelijke aandacht voor de waardigheid, de nauwkeurigheid en de aangepastheid van hun taal. Eenieder weet dat spreekvaardigheid momenteel een heel belangrijke rol speelt. Zouden predikers en catecheten die dan mogen verwaarlozen?
Wij koesteren de levendige wens dat in elke particuliere Kerk de Bisschoppen waakzaam zullen toezien op de adequate vorming van allen die het Woord bedienen. Deze gedegen voorbereiding zal in hen de onmisbare zekerheid doen groeien maar ook het enthousiasme voor het verkondigen van Jezus Christus in deze tijd.