H. Paus Paulus VI - 8 december 1975
EVANGELII NUNTIANDI Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld |
|||
► | De wegen van Evangelisatie |
Het zo evidente belang van de inhoud van de evangelisatie moet niet het belang verbergen van de wegen en de middelen. Dit vraagstuk van "hoe te evangeliseren" blijft altijd actueel omdat de manieren waarop variëren naar gelang de omstandigheden van tijd, plaats en cultuur, waardoor zij een uitdaging zijn voor onze vindingrijkheid en ons aanpassingsvermogen.
Het is met name aan ons, Herders van de Kerk, er met durf en wijsheid, in volledige trouw aan de inhoud, voor te zorgen dat voorzien wordt in de best aangepaste en meest werkzame methoden om de evangelische boodschap te communiceren met de mensen van onze tijd. Laten we in deze bezinning volstaan met te herinneren aan enkele wegen die om de een of de andere reden van fundamenteel belang zijn.
Zonder al datgene te herhalen waaraan we hierboven al herinnerd hebben, is het goed vóór alles het volgende te onderstrepen: Voor de Kerk bestaat het eerste middel van de evangelisatie in het getuigenis van een authentiek christelijk leven in overgave aan God in een communio welke door niets onderbroken mag worden, maar tegelijk in zelfgave aan de naaste met een onbegrensde ijver. "De hedendaagse mens luistert liever naar getuigen dan naar leraren, en als hij luistert naar leraren, dan is dat omdat zij getuigen zijn." H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de leden van het "Concilium de laïcis" (2 okt 1974) De H. Petrus drukte dat goed uit toen hij het schouwspel beschreef van een kuis en eerzaam leven dat "zonder woorden hen kan overtuigen die nog geloofsgehoorzaamheid weigeren aan het Woord" (1 Pt. 3, 1). Het is dus vóór alles door haar gedrag, door haar leven dat de Kerk de wereld zal evangeliseren, dat wil zeggen door haar levensgetuigenis van trouw aan Jezus Christus, van armoede en onthechting, van vrijheid tegenover de machten van deze wereld, in één woord: van heiligheid.
Het is bovendien niet overbodig het belang en de noodzaak te onderstrepen van de prediking: "Hoe kan men in Hem geloven zonder van Hem te hebben gehoord? Hoe kan men van Hem horen als niemand Hem verkondigt? ... Zo ontstaat dan het geloof door de prediking, en de prediking geschiedt in opdracht van Christus." (Rom. 10, 14-17). Deze wet, ooit door de apostel Paulus zo geformuleerd, bewaart tot op de dag van vandaag heel haar kracht. Ja, de prediking - deze verkondiging van de boodschap met woorden - blijft onontbeerlijk.
We weten goed dat de moderne mens, verzadigd van gepraat, dikwijls tegenzin vertoont als het om luisteren gaat en, erger nog, voor het woord immuun geworden is. Wij zijn ook bekend met het gedachtegoed van talrijke psychologen en sociologen, die stellen dat de moderne mens de cultuur van het woord voorbij is, die niet meer werkt en nutteloos is geworden, en vandaag de dag in de beschaving van het beeld leeft. Deze feiten zouden ons zeker ertoe moeten aanzetten bij het overbrengen van de evangelische boodschap de moderne middelen in te zetten die deze beschaving heeft uitgevonden. Er zijn overigens in deze richting al heel waardevolle pogingen gedaan. Wij kunnen die alleen maar prijzen en moedigen aan ze nog verder te ontwikkelen.
Toch mogen de moeheid die zoveel lege verhalen vandaag de dag hebben opgeroepen, en de actualiteit van veel andere vormen van communicatie, niet de blijvende kracht doen verminderen van het woord of er het vertrouwen in doen verliezen. Het woord blijft altijd actueel, vooral wanneer het in Gods kracht gesproken is. Vgl. 1 Kor. 2, 1-5 Daarom blijft het axioma van Paulus actueel waar hij zegt: "Het geloof ontstaat door de prediking" (Rom. 10, 17). Het is juist het gehoorde Woord dat tot geloof brengt.
Deze evangeliserende prediking kan allerlei vormen aannemen en de ijver zal die steeds weer weten te vernieuwen. In feite zijn er talloze levensgebeurtenissen en menselijke situaties die aanleiding bieden voor een discrete, maar echt rakende verkondiging van wat de Heer in die omstandigheid te zeggen heeft. Een echt geestelijk aanvoelingsvermogen is genoeg om in de gebeurtenissen de boodschap van God te kunnen lezen.
Maar gegeven het feit dat het Concilie de "Liturgie van het Woord" sterk heeft opgewaardeerd, zou het een vergissing zijn om in de homilie niet een waardevol en uiterst geschikt instrument van evangelisatie te zien. Men moet dan wel de vereisten en mogelijkheden van de homilie kennen en inzetten, wil deze heel haar pastoraal effect bereiken. Maar vóór alles moet men er van overtuigd zijn en er zich met liefde aan toewijden. Deze prediking, speciaal ingevoegd in de viering van de eucharistie waar zij bijzondere sterkte en kracht van krijgt, heeft zeker een eigen rol in de evangelisatie, naarmate zij het diepe geloof tot uitdrukking brengt van de gewijde bedienaar die preekt, en zij doordrongen is van liefde.
De gelovigen, bijeengekomen om een Paaskerk te vormen en het feest van Heer te vieren die in haar midden tegenwoordig is, verwachten veel van deze prediking, en zullen er vrucht uit halen, mits zij eenvoudig is en helder, direct en aan hen aangepast, diep geworteld in het onderricht van het evangelie en trouw aan het Leergezag van de Kerk, bezield door die evenwichtige apostolische vurigheid die bij de prediking hoort, vol hoop, voedzaam door het geloof, en een bron van vrede en eenheid. Veel gemeenschappen, parochies of andersoortige, leven van de zondagse preek en worden er hechter van, wanneer die dergelijke eigenschappen heeft.
Laten we hier nog aan toevoegen dat, dankzij dezelfde liturgische vernieuwing, de eucharistieviering niet het enige geëigende moment is voor de homilie. Zij heeft bij de viering van alle Sacramenten haar plaats en moet niet worden verwaarloosd, of ook bij paraliturgische vieringen en in het kader van bijeenkomsten van gelovigen. Dat zal altijd een gelegenheid bij uitstek zijn om het Woord van de Heer te spreken.
Een weg die bij de evangelisatie niet verwaarloosd moet worden is die van het catechetisch onderricht. Het verstand, in het bijzonder dat van kinderen en jongeren, heeft het nodig de fundamentele gegevens in een systematisch godsdienstonderricht te leren: de levende inhoud van de waarheid die God ons heeft willen toevertrouwen en die de Kerk in de loop van haar lange geschiedenis op steeds rijker manier heeft getracht uit te drukken. Dat dit onderricht gegeven moet worden om gewoonten te vormen van christelijk leven, en niet om louter verstandelijk te blijven, zal niemand betwisten.
Het is zeker zo dat de inspanning tot evangeliseren op het niveau van het catechetisch onderricht - gegeven in de kerk, op scholen waar dat mogelijk is, en in ieder geval in het christelijk gezin - er groot profijt van zal hebben wanneer de catecheten over geëigende teksten kunnen beschikken, die met wijsheid en deskundigheid en onder het gezag van de bisschoppen bij de tijd zijn gebracht. De methoden zullen aangepast moeten worden aan de leeftijd, de cultuur en het bevattingsvermogen van de betreffende personen, waarbij het er steeds om gaat in het geheugen, in het verstand en in het hart de wezenlijke waarheden te prenten die het hele leven zullen moeten doordringen.
Bovenal is het nodig goede catecheten op te leiden - parochiecatecheten, leraren, ouders - die er zorg voor hebben zich in deze verheven, onontbeerlijke en veeleisende vaardigheid van het godsdienstonderricht te bekwamen. Bovendien kan men, onder vermijding van het risico de vorming van kinderen in wat dan ook te verwaarlozen, vaststellen dat in de huidige omstandigheden het catechetisch onderricht in de vorm van een catechumenaat steeds dringender nodig wordt, met name voor talrijke jongeren en volwassenen die, door de genade geraakt, beetje voor beetje het gelaat van Christus ontdekken en de behoefte voelen zich aan Hem te geven.
In onze eeuw, gekenmerkt als zij wordt door de "massamedia" of sociale communicatiemiddelen, kunnen - zoals we al hebben onderstreept - de eerste verkondiging, de catechese of de verdere geloofsverdieping niet zonder deze middelen plaatsvinden.
In dienst genomen voor het Evangelie zijn zij in staat het terrein waar naar het Woord van God geluisterd wordt tot in bijna het oneindige uit te breiden, en zij maken dat de Blijde Boodschap miljoenen personen bereikt. De Kerk zou zich ten overstaan van de Heer schuldig voelen als zij deze machtige middelen, die het menselijk vernuft nog dagelijks perfectioneert, niet zou aanwenden. Door zich ervan te bedienen "verkondigt" de Kerk de boodschap waarvan zij de schatbewaarster is "van de daken" (Mt. 10, 27)(Lc. 12, 3); zij vindt er een moderne en efficiënte preekstoel in. Dank zij die middelen slaagt zij er in tot de menigten te spreken.
Toch vormt het gebruik van de sociale communicatiemiddelen voor de evangelisatie ook een uitdaging: de boodschap van het evangelie zou met behulp daarvan menigten mensen moeten bereiken, maar dan met de capaciteit het geweten binnen te dringen, zich te nestelen in het hart van iedere mens alsof deze de enige was, met al wat hij aan bijzonders en persoonlijks heeft, om er zo adhesie voor te wekken in een heel persoonlijk engagement.
Daarom blijft naast de verkondiging van het Evangelie in algemene vorm, ook die andere vorm van overbrengen, van persoon tot persoon, geldig en belangrijk. De Heer heeft die dikwijls in praktijk gebracht - zoals daarvan bijvoorbeeld de gesprekken getuigen met Nicodemus, Zacheüs, de Samaritaanse vrouw, Simon de Farizeeër en anderen - en ook de Apostelen brachten die vorm in praktijk. Is er eigenlijk wel een andere manier om aan anderen het Evangelie uit te leggen dan door hen de eigen geloofservaring over te brengen?
Het zou niet mogen gebeuren dat de dringende noodzaak om aan massa's mensen de Blijde Boodschap te verkondigen, ons deze vorm van verkondiging zou doen vergeten waardoor iemands persoonlijk geweten bereikt wordt, geraakt door een in alle opzichte uniek woord dat hij van een ander ontvangt. Wij kunnen niet genoeg die priesters prijzen die in het Sacrament van Bekering of in het pastorale gesprek zich bereid tonen de mensen te leiden op de wegen van het Evangelie, hen te bemoedigen in hun inspanningen, hen overeind te helpen als ze gevallen zijn, en hen altijd bij te staan met onderscheiding en hulpvaardigheid.
Bovendien kan nooit genoeg het feit worden benadrukt dat de evangelisatie niet ophoudt bij de prediking en bij het onderricht in een leer. Zij moet bij het leven uit komen: bij het natuurlijke leven waaraan zij een nieuwe zin geeft door de evangelische perspectieven die zij opent; en ook bij het bovennatuurlijke leven, dat geen ontkenning betekent maar zuivering en verheffing van het natuurlijke leven. Dit bovennatuurlijke leven vindt zijn levende uitdrukking in de zeven Sacramenten en in hun wonderlijke uitstraling van genade en heiligheid.
Zo ontvouwt de Evangelisatie pas heel haar rijkdom als zij de meest intieme band en, beter nog, de ononderbroken communicatie realiseert tussen het Woord en de Sacramenten. In zekere zin is het verwarrend en dubbelzinnig om, zoals soms gebeurt, evangelisering en sacramentalisering tegenover elkaar te stellen. Het is inderdaad waar, dat een bepaalde manier van het bedienen van de Sacramenten, zonder een gedegen ondersteuning door sacramentencatechese en door een algemene catechese, ze uiteindelijk van hun werking zou beroven. De taak van de evangelisatie bestaat er juist in op zo'n manier in het geloof op te voeden, dat zij iedere christen brengt tot het beleven van de Sacramenten als echte Sacramenten van het geloof, en ze niet passief te ontvangen of ze te ondergaan.
Hier raken we aan een aspect van evangelisatie dat ons niet ongevoelig mag laten. We willen spreken over wat men vandaag de dag dikwijls met de term van volksreligiositeit aanduidt.
Zowel in de streken waar de Kerk al eeuwenlang is ingeplant, alsook daar waar zij bezig is ingeplant te worden, vindt men bij het volk bijzondere uitdrukkingen van zoeken naar God en van geloof. Lange tijd werden die als minder zuiver beschouwd en soms zelfs veracht, maar tegenwoordig worden ze bijna overal herontdekt. Tijdens de recente Synode hebben de Bisschoppen zich met opmerkelijke pastorale werkelijkheidszin en ijver in de betekenis ervan verdiept.
De volksreligiositeit heeft, kan men zeggen, zeker haar grenzen. Zij staat dikwijls open voor het binnendringen van veel misvormingen van godsdienstigheid, ja zelfs van bijgeloof. Zij blijft dikwijls op het niveau van cultusuitingen zonder een authentieke geloofsadhesie te wekken. Zij kan ook leiden tot de vorming van sekten en de ware kerkelijke gemeenschap in gevaar brengen.
Maar als zij - vooral door een pedagogie van evangelisatie - in de goede richting geleid wordt, is zij rijk aan waarden. Zij vormt de uiting van een dorst naar God waarmee alleen de eenvoudigen en armen bekend kunnen zijn; zij stelt hen, waar het gaat om geloofsuitingen, in staat tot een edelmoedigheid en offerbereidheid tot het heldhaftige toe; zij brengt een intense gevoeligheid met zich mee voor de diepe eigenschappen van God: het vaderschap, de voorzienigheid, de liefdevolle en constante aanwezigheid; zij brengt ook innerlijke houdingen voort die zelden in dezelfde mate elders worden aangetroffen: geduld, gevoel voor het kruis in het dagelijkse leven, onthechting, openheid voor anderen, toewijding. Vanwege deze aspecten noemen wij haar graag "volksvroomheid", dat wil zeggen godsdienst van het volk, liever dan volksreligiositeit.
De herderlijke liefde moet degenen die de Heer aan het hoofd gesteld heeft van kerkelijke gemeenschappen de richtlijnen aan de hand doen voor de omgang met deze zo rijke en tegelijk zo kwetsbare realiteit. Nodig is vóór alles dat men er gevoel voor heeft, dat men er de innerlijke dimensies en de niet te ontkennen waarden van weet op te pakken, en dat men bereid is haar te helpen de risico's van ontsporing te overwinnen. Wordt zij in de goede richting geleid, dan kan deze volksreligiositeit voor onze volksmassa's steeds meer tot een ware ontmoeting worden met God in Jezus Christus.