H. Paus Paulus VI - 8 december 1975
EVANGELII NUNTIANDI Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld |
|||
► | Van een Evangeliserende Christus naar een Evangeliserende Kerk |
Het getuigenis dat de Heer over zichzelf geeft en dat Lucas in zijn Evangelie heeft opgenomen - "Ik moet de Blijde Boodschap van het Godsrijk verkondigen" Vgl. Lc. 4, 43 - is zonder twijfel van groot belang, want het definieert met één woord de zending van Jezus: "want daarvoor ben Ik uitgezonden." Vgl. Lc. 4, 43 Deze woorden krijgen hun volle betekenis als ze in verband gebracht worden met de voorafgaande verzen, waar Christus de uitdrukking van de profeet Jesaja op zichzelf betrekt: "De geest des Heren is over mij gekomen omdat Hij mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen." (Lc. 4, 18) Vgl. Jes. 61, 1
Van stad tot stad en vooral aan de allerarmsten, die er dikwijls het meest voor open staan, de vreugdevolle boodschap verkondigen dat Gods aanbod, zijn beloften en zijn Verbond, nu in vervulling gaan: dat is de zending waarvoor Jezus zegt dat de Vader Hem gezonden heeft. En al de aspecten van zijn Mysterie - de incarnatie, de wonderen, het onderricht, de roeping van de leerlingen, de zending van de Twaalf, het Kruis en de Verrijzenis, en zijn blijvende tegenwoordigheid te midden van de zijnen - vormen evenzoveel bestanddelen van zijn evangeliserende werkzaamheid.
Heel dikwijls hebben de bisschoppen in de loop van de Synode herinnerd aan deze waarheid: Jezus zelf - Evangelie van God Vgl. Mc. 1,1 Vgl. Rom. 1, 1-3 - is absoluut de eerste die geëvangeliseerd heeft en de grootste. Hij is dat geweest tot aan het einde, in de dubbele betekenis: tot aan de volmaaktheid en tot aan het offer van zijn leven.
Evangeliseren: welke betekenis heeft deze opdracht voor Christus gehad? Het is zeker niet gemakkelijk in een samenvatting die toch volledig is de zin, de inhoud en de vormen van evangelisatie ter sprake te brengen zoals Christus die verstond en gerealiseerd heeft. Bovendien zou zo'n samenvatting nooit af zijn. Laat het voor ons voldoende zijn te herinneren aan enkele essentiële aspecten ervan.
Als evangeliserende, kondigt Christus eerst en vooral een Rijk aan, het Rijk van God, dat wat Hem betreft zo belangrijk is dat al het andere "de rest" wordt, dat "erbij gegeven zal worden". Vgl. Mt. 6, 33 Alleen dit Rijk heeft absolute geldigheid en het maakt al het andere betrekkelijk. De Heer omschrijft graag op allerlei verschillende manieren wat een geluk het is om tot dit Rijk te mogen behoren, een geluk dat op paradoxale manier bestaat uit zaken die de wereld afwijst Vgl. Mt. 5, 3-12 ; hij omschrijft de eisen die dit Rijk stelt en zijn Magna Charta Vgl. Mt. 5-7 , de herauten van het Rijk Vgl. Mt. 10 , en de geheimen ervan Vgl. Mt. 13 ; Hij spreekt over de kleinen in dit Rijk Vgl. Mt. 18 ; en over de waakzaamheid en trouw die van ieder gevraagd worden die uitziet naar de definitieve komst ervan. Vgl. Mt. 24-25
Als kern en hart van de Blijde Boodschap verkondigt Christus het heil - grote gave van God - dat niet alleen bevrijding inhoudt van al wat de mens onderdrukt, maar dat bovenal bevrijding betekent van de zonde en van de Boze, in de vreugde God te kennen en door Hem gekend te zijn, Hem te zien, zich aan Hem over te kunnen geven. Dat alles begint tijdens het leven van Christus, wordt definitief verworven door zijn dood en zijn verrijzenis, maar moet geduldig door het verloop van de geschiedenis gevoerd worden, om ten volle gerealiseerd te worden op de dag van de definitieve komst van Christus, waarvan niemand weet wanneer die plaats zal vinden, behalve de Vader. Vgl. Mt. 24, 36 Vgl. Hand. 1, 7 Vgl. 1 Tess. 5, 1-2
Dit "Rijk" en dit "heil" - sleutelwoorden van de evangelisatie door Jezus Christus - kan iedere mens als gave en erbarming ontvangen, en niettemin moet ieder die tegelijkertijd met kracht zien te verwerven - aan 'geweldenaren' horen zij toe, zegt de Heer Vgl. Mt. 11, 12 Vgl. Lc. 16, 16 - met inspanning en lijden, door een leven volgens het Evangelie, door zelfverloochening en kruis, met de geest van de zaligsprekingen. Maar ieder verwerft die vóór alles door een innerlijke omwenteling, die het evangelie aanduidt met "metanoia", een radicale bekering, een diepe verandering van geest en hart. Vgl. Mt. 4, 17
Dit uitroepen van het Rijk van God verricht Christus door de onvermoeibare prediking van een Woord dat nergens zijn weerga kent: "Een nieuwe leer met gezag" (Mc. 1, 27), en "allen betuigden Hem hun instemming en verbaasden zich dat woorden zo vol van genade uit zijn mond vloeiden" (Lc. 4, 22); "nooit heeft iemand zo gesproken als die man" (Joh. 7, 46). Zijn woorden onthullen het geheim van God, zijn plan en zijn belofte, zij veranderen daardoor het hart van de mens en doen hem een andere richting inslaan!
Maar dit uitroepen van het Rijk voltrekt Hij ook door talrijke tekenen, die het volk verbaasd doen staan en waardoor zij tegelijkertijd tot Hem getrokken worden, om Hem te zien, naar Hem te luisteren en zich door Hem te laten veranderen: zieken die genezen worden, water dat in wijn veranderd wordt, brood dat vermenigvuldigd wordt, doden die tot leven komen. En temidden van dat alles het teken waaraan hij zelf een groot belang hecht: de kleinen, de armen worden geëvangeliseerd, worden zijn leerlingen, komen "in zijn Naam" samen in de grote gemeenschap van die in Hem geloven. Want de Jezus die verklaarde: "Ik moet de Blijde Boodschap van het Rijk Gods verkondigen" (Lc. 4, 43), is dezelfde Jezus waarover de evangelist Johannes zei dat Hij gekomen is en moest sterven om "de verstrooide kinderen van God samen te brengen" (Joh. 11, 52). Zo vervult Hij de openbaring, vult Hij haar aan en bevestigt Hij haar, met heel zijn openbaar optreden, door zijn woorden en werken, door zijn tekenen en wonderen, en meer in het bijzonder door zijn dood, door zijn verrijzenis en door de Geest van Waarheid te zenden. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 4
Degenen die in oprechtheid de Blijde Boodschap aanvaarden, zullen juist in de kracht van deze aanvaarding en van het gedeelde geloof, bijeenkomen in de Naam van Jezus om samen het Rijk te zoeken, het op te bouwen en het te beleven. En zo vormen zij een gemeenschap die op haar beurt evangeliseert. De opdracht die gegeven werd aan de apostelen - "Gaat en verkondigt het Evangelie" - geldt, ook al verschilt de wijze waarop, voor alle christenen. Juist daarom noemt Petrus deze laatsten "Gods volk dat Hij zich heeft verworven om zijn wondere daden te verkondigen" (1 Petr. 2, 9), diezelfde wondere daden die ieder in zijn eigen taal heeft kunnen beluisteren. Vgl. Hand.2, 11 Trouwens, de blijde boodschap over het Rijk dat komt en al begonnen is, is bestemd voor alle mensen van alle tijden. Degenen die haar hebben ontvangen en degenen die zij samenbrengt in de gemeenschap van het heil, kunnen en moeten haar met anderen communiceren en haar verspreiden.
De Kerk weet het. Zij is zich er levendig van bewust dat het woord van de Heiland - "Ik moet de Blijde Boodschap verkondigen van het Rijk van God" (Lc. 4, 43) - in heel zijn waarheid ook op haar zelf van toepassing is. Graag voegt zij er met de H. Paulus aan toe: "Dat ik het evangelie verkondig, is voor mij geen reden om te roemen: ik kan niet anders. Wee mij als ik het evangelie niet verkondig!" (1 Kor. 9, 16)
Tot onze vreugde en troost hoorden wij aan het eind van de grote synodevergadering van oktober 1974 deze lichtgevende woorden: "Opnieuw willen wij bevestigen dat de opdracht om alle mensen te evangeliseren de wezenlijke zending uitmaakt van de Kerk" Bisschoppensynodes, Slotverklaring 3e Algemene Gewone Synode; De Evangelisatie van de hedendaagse wereld (25 okt 1974), 4, een opdracht en een zending die de weidse en diepgaande veranderingen van de huidige maatschappij niet minder urgent maken.
Evangeliseren is inderdaad de eigen genade en roeping van de Kerk. Zij vindt daarin haar diepste identiteit. Zij bestaat om te evangeliseren, dat wil zeggen om te preken en onderricht te geven, het kanaal te zijn voor de gave van de genade, de zondaars met God te verzoenen, het offer van Christus voort te zetten in de heilige Mis, die de gedachtenis is van zijn dood en van zijn glorierijke verrijzenis.
Ieder die in het Nieuwe Testament de eerste aanzetten van de Kerk herleest, haar geschiedenis stap voor stap volgt en haar beschouwt in haar leven en handelen, bemerkt dat zij met de evangelisatie verbonden is vanuit wat haar het meest eigen is:
Er is dus een diepe band tussen Christus, de Kerk en de evangelisatie. Zolang de Kerk duurt, is zij het die de opdracht tot evangelisatie heeft. Deze opdracht wordt niet zonder haar vervuld, en nog minder tegen haar in.
Het is goed hierop te wijzen in een tijd dat zich tot ons verdriet personen laten horen - waarvan we willen geloven dat ze het goed bedoelen maar die in hun geest gedesoriënteerd zijn - die bij herhaling zeggen dat zij van Christus willen houden maar niet van de Kerk, dat zij naar Christus willen luisteren maar niet naar de Kerk, dat zij bij Christus willen horen maar buiten de Kerk.
Hoe absurd deze tweedeling is, blijkt duidelijk uit deze evangeliewoorden: "Wie u verstoot, verstoot mij" (Lc. 10, 16) Vgl. H. Cyprianus van Carthago, Over de eenheid van de Katholieke Kerk, De catolicae ecclesiae unitate (1 jan 250). PL 4, 527 Vgl. H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. Sermo II, 14: PL 37, 1140 Vgl. H. Johannes Chrysostomos, Homilia de capto Eutropio. 6: PG 52, 402. En hoe kan men van Christus willen houden zonder van de Kerk te houden, waar toch het mooiste getuigenis over Christus dat van de heilige Paulus is: "Hij heeft de Kerk lief gehad en zich voor haar overgeleverd"? (Ef. 5, 25)